ECLI:NL:RBZWB:2024:1526
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- S. Hindriks
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van beroep tegen verkeersbesluit
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 maart 2024, wordt het verzoek van eisers om een proceskostenvergoeding beoordeeld. De zaak betreft een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch, dat op 30 december 2022 is genomen. Dit besluit hield in dat er verkeersborden zouden worden geplaatst en maatregelen op of aan de weg zouden worden genomen voor het reserveren van parkeerplaatsen voor het opladen van elektrische voertuigen. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, specifiek voor de locatie [straat]. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 15 mei 2023, waarna eisers beroep instelden.
De rechtbank Oost-Brabant verwees de zaak naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waar het beroep op 9 februari 2024 werd behandeld. Tijdens de zitting trok de gemachtigde van het college het verkeersbesluit in voor de locatie [straat], wat leidde tot de intrekking van het beroep door eisers. Zij verzochten echter om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, waarop het college instemde met de vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank oordeelt dat, omdat het college tegemoet is gekomen aan de eisers door het verkeersbesluit in te trekken, er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank stelt de reiskosten van eisers vast op € 23,04, maar wijst het verzoek om vergoeding van het griffierecht af, omdat dit door een rechtspersoon is voldaan. De rechtbank veroordeelt het college tot betaling van de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 23,04.