ECLI:NL:RBZWB:2024:1528

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
10624612 CV EXPL 32-2183 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Thielen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongerechtvaardigde verrijking door beheerder van begraafplaats na contante betalingen voor grafrechten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen R.K. Begraafplaats en [gedaagde]. R.K. Begraafplaats vorderde dat [gedaagde] zich ongerechtvaardigd had verrijkt door contante betalingen van in totaal € 13.847,- voor grafrechten onder zich te houden en niet aan de begraafplaats af te geven. De procedure begon met een tussenvonnis op 6 september 2023 en een mondelinge behandeling op 6 februari 2024, waarbij [gedaagde] niet aanwezig was. R.K. Begraafplaats stelde dat [gedaagde] contante betalingen had ontvangen van twee rechthebbenden voor grafrechten, maar deze betalingen niet had geregistreerd in de administratie. Dit leidde tot een aangifte van verduistering door R.K. Begraafplaats op 15 juni 2023.

De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] de contante betalingen had ontvangen en deze niet had overgedragen aan de administratie, wat leidde tot zijn ongerechtvaardigde verrijking. De rechter wees de vordering van R.K. Begraafplaats toe en verklaarde dat [gedaagde] verplicht was het bedrag van € 13.847,- te vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De rechter concludeerde dat het niet verschijnen van [gedaagde] op de zitting in zijn nadeel werkte, aangezien hij de stellingen van R.K. Begraafplaats niet had kunnen weerleggen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10624612 \ CV EXPL 23-2183
Vonnis van 6 maart 2024
in de zaak van
[R.K. Begraafplaats],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: R.K. Begraafplaats,
gemachtigde: mr. E.P.M.J. Prop,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 september 2023 met de daarin genoemde processtukken,
- de brief d.d. 25 januari 2024 van R.K. Begraafplaats met aanvullende productie 13.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 februari 2024. Ter zitting zijn namens R.K. Begraafplaats verschenen de heer [naam 1] (voorzitter), [naam 2] (bestuurder) en [naam 3] (penningmeester), bijgestaan door mr. E.P.M.J. Prop. [gedaagde] was, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen en zonder enige kennisgeving aan de rechtbank, niet aanwezig. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken.
1.3
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Per 1 maart 2018 is [gedaagde] in dienst getreden bij R.K. Begraafplaats in de functie van Beheerder Begraafplaats . Per brief d.d. 22 september 2022 heeft [gedaagde] zijn ontslag ingediend, waarna de arbeidsovereenkomst per 31 december 2022 is geëindigd.
2.2
De administratie van R.K. Begraafplaats is uitbesteed aan [administratiekantoor] te [plaats 1] (hierna te noemen: het administratiekantoor).
2.3
Op 21 februari 2020 heeft rechthebbende [rechthebbende 1] een grafkelder ( [nummer 1] ) met 30 jaar grafrechten gereserveerd op de begraafplaats. Voor deze reservering is een bedrag van € 6.947,- contant voldaan aan [gedaagde] .
2.4
Op 23 juli 2020 heeft rechthebbende [rechthebbende 2] een grafkelder ( [nummer 2] ) met 30 jaar grafrechten gereserveerd op de begraafplaats. Voor deze reservering is een bedrag van € 6.900,- contant voldaan aan [gedaagde] .
2.5
Bovengenoemde reserveringen en betalingen zijn niet geregistreerd in het administratiesysteem van R.K. Begraafplaats, dat wordt bijgehouden door het administratiekantoor.
2.6
Op 15 juni 2023 heeft R.K. Begraafplaats aangifte gedaan van verduistering door [gedaagde] .
2.7
Op 23 januari 2024 hebben twee medewerkers van het administratiekantoor ten overstaan van mr. J.H.P. de Breet, notaris te Bergen op Zoom, een beëdigde verklaring afgelegd. De inhoud van deze verklaring luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Mevrouw [naam 1] ( [naam 1] ) voornoemd, ten deze handelend als eigenaar van [administratiekantoor] te [plaats 1] en Mevrouw [naam 4] ( [naam 4] ) voornoemd, ten deze handelend als medewerkster bij bovengenoemd administratiekantoor, hierna gezamenlijk te noemen ‘administratie’, verklaren als volgt:
- Dat het een enkele keer voor kwam dat de beheerder van de begraafplaats “ [R.K. Begraafplaats] ” gevestigd te [adres] , een contante betaling ontving. Dit kon zijn voor grafrechten, een reservering of een begrafenis.
- Dat het gebruikelijke proces een aantal zaken omvat, te weten;1. Na ontvangst van het contante geld registreert beheerder het in zijn kasboek2. Beheerder was de enige die de contante gelden bij administratie kwam afgeven (nooit iemand anders). Hij heeft het ook nooit vanuit zijn locatie aan medewerker administratie meegegeven.3. Na ontvangst kreeg beheerder een getekende kwitantie voor ontvangst mee en werd de ontvangst van de gelden door administratie in haar kasboek verwerkt, tezamen met de benodigde papieren (opdrachtformulier reservering of iets dergelijks.)4. Vanuit hier ging de administratie de ontvangsten administratief regelen en inboeken in het administratiesysteem van de begraafplaats (hierna: BAM) als ook in de financiële administratie.
- Dat administratie verklaart dat bovenstaande opsomming een correcte weergave is van het gebruikelijke proces omtrent de ontvangst van contante betalingen en dat hier nimmer vanuit de administratie op is afgeweken.
(…)
- Dat administratie verklaart dat er geen contante gelden ter waarde van zes duizend negen honderd euro (€ 6.900,00) respectievelijk zes duizend negen honderd zeven en veertig euro (€ 6.947,00) voor deze reserveringen door beheerde aan administratie zijn afgegeven en dat er daardoor ook geen registratie in zowel BAM als in de financiële administratie heeft plaatsgevonden.”

3.Het geschil

3.1
R.K. Begraafplaats vordert, na aanvulling van eis, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
- voor recht te verklaren dat [gedaagde] zich ongerechtvaardigd heeft verrijkt door twee contante betalingen van in totaal € 13.847,- onder zich te houden, maar voorts niet aan R.K. Begraafplaats af te geven terwijl betreffende contante betalingen wel aan R.K. Begraafplaats toekomen;
- [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de door R.K. Begraafplaats ten gevolge van de ongerechtvaardigde verrijking geleden schade van € 13.847,-, te betalen binnen 14 dagen na datum van dit vonnis;
subsidiair- voor recht te verklaren dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW door de ontvangen twee contante betalingen van in totaal € 13.847,- onder zich te houden, maar voorts niet aan R.K. Begraafplaats af te geven terwijl betreffende contante betalingen wel aan R.K. Begraafplaats toekomen;
- [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de door R.K. Begraafplaats ten gevolge van de onrechtmatige gedraging geleden schade van € 13.847,-, te betalen binnen 14 dagen na datum van dit vonnis;
zowel primair als subsidiair
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van:
- de wettelijke rente mocht [gedaagde] niet binnen 14 dagen na datum vonnis het schadebedrag van € 13.847,- hebben voldaan;
- de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 913,47;
- de proceskosten waaronder de nakosten.
3.2
R.K. Begraafplaats legt (primair) aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] voor € 13.847,- aan contante betalingen in ontvangst heeft genomen die toekomen aan R.K. Begraafplaats en dat [gedaagde] deze bedragen, in plaats van deze af te geven aan het administratiekantoor, onder zich heeft gehouden. Het eerste voorval, betreffende de reservering van [rechthebbende 2] , is op 2 februari 2023 aan het licht gekomen nadat [rechthebbende 2] het administratiekantoor had benaderd met het verzoek de door hem gereserveerde plaats op de begraafplaats te wijzigen. Omdat in de administratie geen reservering werd gevonden en [rechthebbende 2] aangaf dat hij het bewuste graf destijds contant heeft afgerekend bij [gedaagde] , heeft R.K. Begraafplaats [rechthebbende 2] uitgenodigd om te kunnen achterhalen hoe het een en ander destijds is verlopen. [rechthebbende 2] heeft vervolgens het (door [gedaagde] ondertekende) formulier reservering grafruimte overhandigd, waaruit volgde dat hij op 23 juli 2020 inderdaad een grafkelder had gereserveerd en daarvoor aan [gedaagde] een bedrag van
€ 6.900,- had voldaan. Enige tijd later werd R.K. Begraafplaats benaderd door [rechthebbende 1] , die van [rechthebbende 2] had vernomen dat zijn reservering niet helemaal juist was verwerkt en daarom wilde controleren of het bij hem wel goed was gegaan. Ook deze reservering bleek niet in het systeem te staan, terwijl [rechthebbende 1] wel over de (door [gedaagde] ondertekende) reserveringspapieren en betaalbevestiging beschikte. Na deze twee constateringen heeft op
2 maart 2023 een gesprek tussen R.K. Begraafplaats en [gedaagde] plaatsgevonden, waarin [gedaagde] heeft erkend dat de twee betalingen contant zijn ontvangen. Hij heeft daarbij aangegeven dat de bedragen direct zijn afgegeven bij het administratiekantoor of de penningmeester, maar dat hij hiervan geen kwitantie heeft ontvangen. Omdat vaststaat dat [gedaagde] de contante betalingen in ontvangst heeft genomen en deze bedragen nimmer door R.K. Begraafplaats zijn ontvangen en [gedaagde] ook geen reële sluitende verklaring kan geven voor het verdwijnen van het geld, kan R.K. Begraafplaats niet anders concluderen dan dat [gedaagde] zich met het bedrag van €13.847,- ongerechtvaardigd heeft verrijkt in de zin van artikel 6:212 BW. Daarom is hij dan ook gehouden de schade van R.K. Begraafplaats tot dit bedrag te vergoeden.
Overigens heeft zich, buiten de twee voornoemde voorvallen om, nog een incident voorgedaan waarbij [gedaagde] betrokken is geweest. Dit betrof een reservering van de heer [naam 5] . Hierbij was de op 17 december 2020 ondertekende grafakte in het systeem ingevoerd, zonder dat R.K. Begraafplaats hiervan een betaling had ontvangen. Nadat het administratiekantoor op 30 maart 2021 een betalingsherinnering had verstuurd heeft [naam 5] de grafakte opgestuurd waaruit volgde dat hij het verschuldigde bedrag van € 3.241,- reeds contant had voldaan aan [gedaagde] . Toen [gedaagde] om opheldering werd verzocht gaf hij een vage reactie, waarna vervolgens op 25 mei 2021 alsnog een envelop met het bedrag bij het administratiekantoor werd ingeleverd door [gedaagde] , met de mededeling dat hij deze toch nog ergens had gevonden. Achteraf gezien lijkt het er ook op dat er met de betaaldatum is gerommeld; in het reserveringsdocument is tipp-ex gebruikt en een andere datum (21-5-2021) opgeschreven. R.K. Begraafplaats vond dit toen een zeer bijzondere situatie, maar omdat het geldbedrag uiteindelijk boven water is gekomen heeft zij het hier toen bij gelaten.
3.3
[gedaagde] voert verweer. Hij erkent de contante betalingen van beide grafreserveringen in ontvangst te hebben genomen en stelt dat hij de contante betalingen aan het administratiekantoor heeft afgegeven. Dit laatste kan hij niet meer bewijzen omdat hij nu niet meer in dienst is van R.K. Begraafplaats. Het klopt niet dat het administratiekantoor altijd een ontvangstbevestiging van contante betalingen afgeeft. [gedaagde] vraagt om inzage in alle eerdere contante betalingen die hij aan het administratiekantoor heeft gegeven zodat kan worden nagegaan of daarvan wel bewijzen aanwezig zijn.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
De kantonrechter stelt voorop dat zij uit het niet verschijnen van [gedaagde] op de mondelinge behandeling de gevolgtrekking kan maken die zij geraden acht (artikel 88 lid 2 Rv).
4.2
Voorafgaand aan de zitting heeft R.K. Begraafplaats een beëdigde verklaring van het administratiekantoor (zie r.o. 2.7) overgelegd waarin de gebruikelijke werkwijze bij ontvangst van een contante betaling door de beheerder uiteen is gezet. Ter zitting heeft R.K. Begraafplaats deze werkwijze nogmaals bevestigd en benadrukt dat bij grote betalingen er altijd een kwitantie wordt opgemaakt. Daarnaast geldt dat alle betalingen, groot en klein, in het kasboek van de beheerder worden verwerkt.
4.3
Het gevolg van het niet verschijnen van [gedaagde] is dat hij de (nadere) stellingen van R.K. Begraafplaats, waaronder de gestelde werkwijze en de weerlegging van het verweer dat niet altijd een kwitantie werd opgemaakt bij de ontvangst van contante betalingen door het administratiekantoor, onvoldoende heeft weersproken. Daarbij merkt de kantonrechter nog op dat enkel het ontbreken van een betaalbewijs geen verklaring vormt voor het feit dat de reserveringen van [rechthebbende 2] en [rechthebbende 1] geheel niet in het systeem geregistreerd stonden (hetgeen bij [naam 5] wel het geval was). Nu niet kan worden vastgesteld dat de door [gedaagde] in ontvangst genomen betalingen aan R.K. Begraafplaats dan wel aan het administratiekantoor zijn overhandigd, moet het er in rechte voor worden gehouden dat [gedaagde] deze bedragen onder zich heeft gehouden en zichzelf daarmee ongerechtvaardigd heeft verrijkt. De daarop gerichte verklaring voor recht wordt dan ook toegewezen.
4.4
Artikel 6:212 lid 1 BW bepaalt dat hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, verplicht is, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Vereist is daarom een voldoende verband tussen verrijking van de één en verarming van de ander. Door de contante betalingen van [rechthebbende 2] (€ 6.900,-) en [rechthebbende 1] (€ 6.947,-) zonder redelijke grond onder zich te houden en niet aan R.K. Begraafplaats dan wel aan het administratiekantoor over te dragen, is [gedaagde] een vergoeding verschuldigd die gelijk is aan het in ontvangst genomen (en niet aan R.K. Begraafplaats overgedragen) bedrag van in totaal € 13.847,-. Dat betekent dat de gevorderde hoofdsom wordt toegewezen.
4.5
De gevorderde rente over de hoofdsom zal worden toegewezen indien en voor zover [gedaagde] de hoofdsom niet binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis zal hebben voldaan.
4.6
R.K. Begraafplaats maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet is gesteld of gebleken is dat een kosteloze aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden.
4.7
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen, met dien verstande dat, bij gebrek aan voldoende specificatie, als vergoeding van BRP kosten, niet meer wordt toegekend dan het in dit geval redelijke en gebruikelijke forfaitaire bedrag van € 0,59 (exclusief btw).
De proceskosten van R.K. Begraafplaats worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
107,32
- griffierecht
1.384,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2,00 punten × € 406,00)
- nakosten
102,00
Totaal
2.405,32

5.De beslissing

De kantonrechter
verklaart voor recht dat [gedaagde] zich ongerechtvaardigd heeft verrijkt door twee contante betalingen van in totaal € 13.847,- onder zich te houden, maar voorts niet aan R.K. Begraafplaats af te geven terwijl betreffende contante betalingen wel aan R.K. Begraafplaats toekomen;
veroordeelt [gedaagde] om aan R.K. Begraafplaats te betalen een bedrag van € 13.847,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis, tot de dag van volledige betaling,
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.405,32, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Thielen en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.