ECLI:NL:RBZWB:2024:1532

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
C/02/417645 / FA RK 24-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Struijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om hervatting zorgregeling na maanden van geen contact tussen moeder en kinderen met intensieve hulpverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een provisionele voorziening. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.A.P. Kolsteren-van Heijst, verzocht om de hervatting van de zorgregeling voor haar kinderen, na een periode van enkele maanden waarin er geen contact was geweest. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.C. Hissink, voerde verweer en stelde dat de situatie te kwetsbaar was voor een onmiddellijke hervatting van de co-ouderschapsregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw tijdelijk niet in staat was om voor de kinderen te zorgen, wat leidde tot een wijziging in de zorgregeling. De rechtbank heeft de belangen van de kinderen en de noodzaak van hulpverlening in overweging genomen. Ondanks de wens van de vrouw om de zorgregeling te hervatten, heeft de rechtbank geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is om de huidige situatie te handhaven en de hulpverlening de ruimte te geven om de situatie te stabiliseren. De verzoeken van zowel de vrouw als de man zijn afgewezen. De rechtbank heeft ook de financiële situatie van beide partijen beoordeeld in het kader van de kinderalimentatie, maar heeft geconcludeerd dat de vrouw geen draagkracht heeft om een bijdrage te voldoen. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. Struijs, in aanwezigheid van griffier mr. Hurkmans.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/417645 / FA RK 24/19
datum uitspraak 15 februari 2024
beschikking over het treffen van een provisionele voorziening
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.A.P. Kolsteren-van Heijst,
en
[de man] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J.C. Hissink.

1. Het procesverloop

1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 20 december 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen van de vrouw;
- het op 3 januari 2024 ontvangen verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de man;
- het F9-formulier van mr. Kolsteren-Van Heijst van 26 januari 2024 met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Hissink van 29 januari 2024 met bijlagen.
1.2. In de hoofdzaak onder kenmerk C/02/415268 / FA RK 23-4996 liggen verzoeken voor over het hoofdverblijf van de kinderen, de zorgregeling en de kinderalimentatie.
1.3. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 1 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen. Zij werden bijgestaan door hun advocaat.
1.4. Na de mondelinge behandeling heeft mr. Hissink met toestemming van de rechtbank een kopie van de beschikking van 18 juli 2023 ingediend. Dit stuk maakt onderdeel uit van het procesdossier.

2 De verzoeken

De vrouw verzoekt te bepalen dat de kinderen bij haar verblijven:
- in de oneven weken; vanaf zondagavond in de even weken 19.30 uur tot zondagavond in de oneven week 19.30 uur;
- van vrijdag 29 december 2023 08.30 uur tot en met vrijdag 5 januari 2024 08.30 uur.
De man verzoekt voorwaardelijk, indien het verzoek van de vrouw wordt afgewezen en de huidige zorgregeling in stand blijft, vaststelling van een door de vrouw aan de man te betalen voorlopige bijdrage in de kosten van [minderjarige 2] van € 156,= per maand met ingang van 1 oktober 2023, althans met ingang van 1 januari 2024.

3.De feiten

Zoals blijkt uit de stellingen en ingediende stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen zijn met elkaar getrouwd geweest van [datum 1] 2011 tot [datum 2] 2017;
- voorafgaand en tijdens hun huwelijk zijn de volgende, nu nog minderjarige kinderen geboren:
1. [minderjarige 1] , geboren te [plaats] op [geboortedag 1] 2011, en
2. [minderjarige 2] , geboren te [plaats] op [geboortedag 2] 2014.

4.De beoordeling

Zorgregeling
4.1.
De vrouw geeft aan dat partijen sinds hun scheiding uitvoering hebben gegeven aan een co-ouderschapsregeling. In september 2023 is de spreekwoordelijke emmer bij haar overgelopen, waardoor het haar niet meer lukte om voor de kinderen te zorgen. De vrouw heeft ervoor gekozen om de kinderen tijdelijk bij de man te laten wonen, zodat zij kon herstellen. Dat is gebeurd en met ingang van 4 november 2023 zijn de kinderen weer eens per veertien dagen bij haar. Ook is er inmiddels hulpverlening bij het gezin betrokken. De vrouw heeft er vertrouwen in dat zij de zorg voor de kinderen weer volledig aan kan zoals vóór september 2023. Het is ook voor de kinderen belangrijk dat de co-ouderschapsregeling wordt hervat, want zij hebben behoefte aan meer contact met hun moeder.
4.2.
De man voert gemotiveerd verweer. De beslissing van de vrouw om tijdelijk niet voor de kinderen te zorgen heeft een grote impact op hen gehad. Voor de kinderen en de man was niet duidelijk wat er aan de hand was. De kinderen zijn het vertrouwen in hun moeder kwijt geraakt. Inmiddels gaan de kinderen om de veertien dagen een weekend naar de vrouw en dit doet hen goed. De man hoopt dat in de toekomst weer uitvoering kan worden gegeven aan de co-ouderschapsregeling, maar hij vindt de situatie hiervoor nu te kwetsbaar. Binnen het gezin zal worden gestart met intensieve hulpverlening en binnen dat kader zal ook worden gekeken naar wat partijen en de kinderen nodig hebben om de schade die is opgelopen te herstellen.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 223, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Het tweede lid bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. De rechtbank stelt vast dat aan deze samenhang is voldaan.
4.4.
Verder is voor toewijzing van het verzoek in het kader van artikel 223 Rv alleen plaats als er naar het oordeel van de rechtbank voldoende belang bestaat. Van voldoende belang is sprake als van de vrouw niet kan worden verlangd om de afloop van de hoofdzaak af te wachten. Daarnaast dient de rechtbank de belangen van partijen af te wegen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofdzaak en van de proceskansen daarin.
4.5.
Vast staat dat partijen tot eind september 2023 uitvoering hebben gegeven aan een
co-ouderschapsregeling. Vervolgens heeft de vrouw om haar moverende redenen aangegeven de zorg tijdelijk niet aan te kunnen en ervoor gekozen om de kinderen volledig bij de man te laten verblijven. Gedurende een maand hebben de kinderen en de vrouw elkaar niet gezien. Ook het verdere contact (appen/bellen) was minimaal. Sinds november 2023 verblijven de kinderen eenmaal per twee weken van vrijdag uit school tot maandagochtend naar school bij de vrouw. Verder staat vast dat [zorgorganisatie] bij het gezin betrokken is geraakt. Uit het plan van aanpak van 24 januari 2024 volgt dat specialistische jeugdzorg noodzakelijk is en dat de kinderen hiervoor worden aangemeld via Crossroads. Op de mondelinge behandeling is toegelicht dat binnen de hulpverlening gestart zal worden met drie trajecten; steun voor de kinderen, een coachingstraject voor partijen samen en thuisbegeleiding.
4.6.
Het verloren gaan van contact met één van de ouders, ook al is dit tijdelijk, heeft een grote impact op de kinderen. Ook het feit dat het onderlinge vertrouwen tussen partijen een deuk heeft opgelopen, heeft zijn weerslag op hen. De rechtbank begrijpt de wens van de vrouw om de co-ouderschapsregeling te hervatten, maar gelet op alle gebeurtenissen is daarbij voorzichtigheid en zorgvuldigheid geboden. Het is belangrijk dat de hulpverlening de ruimte krijgt om een gedegen onderzoek te doen naar wat de kinderen nodig hebben om de schade die zij hebben opgelopen te herstellen en het contact met hun moeder te normaliseren. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat er nu ook al sprake is van contact tussen de vrouw en de kinderen en dat gebleken is dat de man de vrouw geenszins uit het leven van de kinderen wil weren, maar de intentie heeft uitgesproken om op termijn de co-ouderschapsregeling te hervatten. Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het op dit moment niet in het belang van de kinderen om de co-ouderschapsregeling te hervatten. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen.
Wijziging kinderalimentatie [minderjarige 2]
4.7.
Hoewel de man in het petitum verzoekt om vaststelling van de kinderalimentatie, gaat de rechtbank er, gelet op de beschikking van 18 juli 2023, vanuit dat de man bedoelt om de eerder overeengekomen kinderalimentatie te wijzigen. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd en stelt dat zij geen draagkracht heeft om een bijdrage te voldoen.
4.8.
Bij het bepalen van de behoefte aan een bijdrage en de financiële
draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn
neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie. Bij de beoordeling van het verzoek zal de rechtbank uitgaan van een onderhoudsverplichting jegens [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .
Behoefte van de kinderen
4.9.
Bij de berekening van kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dit wordt ook wel de ‘behoefte’ van het kind genoemd. Het uitgangspunt bij het becijferen van deze behoefte is het netto gezinsinkomen van partijen. Om dit netto gezinsinkomen te berekenen sluit de rechtbank aan bij de inkomens van partijen in het laatste volledige jaar dat zij nog samen waren.
4.10.
Partijen zijn het er over eens dat de behoefte van de kinderen nu € 560,= per maand bedraagt. Hierbij is rekening gehouden met de wettelijke indexeringen vanaf 1 januari 2018.
4.11.
Vervolgens moet worden berekend wat het aandeel van partijen is in de behoefte van de kinderen. Dit wordt ook de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. De rechtbank sluit daarvoor aan bij ieders huidig netto inkomen. De draagkracht van partijen wordt daarna vastgesteld aan de hand van de formule of de tabel, zoals opgenomen in de eerder genoemde aanbevelingen.
4.12.
Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven dat het op de weg van de man ligt om zijn verzoek met stukken te onderbouwen. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat [minderjarige 2] behoefte heeft aan een bijdrage. Dit maakt dat de draagkracht van partijen zal worden beoordeeld aan de hand van de beschikbare gegevens.
Draagkracht van de vrouw
4.13.
Als productie 2 bij het verzoekschrift heeft de vrouw twee loonstroken ingediend over de maanden september en oktober 2023. Hieruit blijken de volgende looncomponenten:
- bruto basissalaris van € 1.940,40 per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag;
- een ‘persoonsgebonden budget’ van € 194,04 bruto per maand;
- een ingehouden pensioenpremie van € 109,02 bruto per maand.
Op basis van deze looncomponenten becijfert de rechtbank het netto inkomen van de vrouw op € 2.080,= per maand Dit volgt ook uit bijgevoegde berekening.
4.14.
De draagkracht van de vrouw bedraagt op basis van de formule € 130,= per maand.
Draagkracht van de man
4.15.
De rechtbank beschikt over de loonstrook van de man over de maand januari 2023. Uit deze loonstrook blijken de volgende componenten:
- bruto basissalaris van € 3.500,= per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag;
- een ingehouden pensioenpremie van € 109,17 bruto per maand.
Op basis van deze looncomponenten becijfert de rechtbank het netto inkomen van de man op
€ 3.829,= per maand. Dit volgt ook uit bijgevoegde berekening. Hierbij is rekening gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget inclusief alleenstaande ouderkop. Op dit moment staat [minderjarige 2] (evenals [minderjarige 1] ) ingeschreven op het adres van de man.
4.16.
De draagkracht van de man bedraagt op basis van de formule € 987,= per maand.
Draagkrachtvergelijking
4.17.
Wanneer partijen samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kinderen, dan berekent de rechtbank wie welk deel van deze kosten voor zijn rekening moet nemen. Dit wordt ook een ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd. Een draagkrachtvergelijking blijft hier achterwege, omdat partijen samen onvoldoende draagkracht hebben (€ 1.117,=) om in de volledige behoefte van de kinderen te voorzien.
Zorgkorting
4.18.
Ten slotte ontvangt de ouder die kinderalimentatie moet betalen een korting op de door hem/haar te betalen bijdrage. Deze ouder neemt al een deel van de kosten van een kind voor zijn/haar rekening op het moment dat het kind bij hem/haar verblijft. Dit wordt ook wel de ‘zorgkorting’ genoemd.
4.19.
Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw in het kader van de zorgkorting gevraagd om de vakanties en feestdagen bij helfte te delen. De man heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
4.20.
De rechtbank overweegt dat op grond van de wet een verzoek of de gronden daarvan verminderd kunnen worden, dan wel schriftelijk veranderd of vermeerderd zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gegeven. Een verandering of vermeerdering van het verzoek kan buiten beschouwing worden gelaten op de grond dat deze in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechtbank is van oordeel dat de vermeerdering van het verzoek van de vrouw in strijd is met de goede procesorde, omdat dit te laat is gedaan. De vrouw heeft voor het eerst op de mondelinge behandeling in het kader van de zorgkorting dit verzoek gedaan, op het moment dat het onderwerp ‘zorgregeling’ al was besproken. De rechtbank zal de vermeerdering van het verzoek dan ook buiten toepassing laten en de hoogte van de zorgkorting bepalen op basis van de huidige zorgregeling. De zorgkorting bedraagt in dat kader 15%, zijnde afgerond € 168,= per maand.
4.21.
Nu de draagkracht van partijen onvoldoende is om volledig in de behoefte van de kinderen te voorzien wordt, na toepassing van de zorgkorting, het tekort aan beide partijen voor de helft toegerekend. Voor de vrouw betekent dit dat de helft van het tekort in mindering komt op haar zorgkorting. Dit leidt tot de volgende berekening: € 130,= [bedrag volledige draagkracht vrouw] – (€ 168,= [bedrag zorgkorting] - € 2,= [bedrag van de helft van het tekort]) = een tekort van € 34,= per maand, zijnde een tekort van € 17,= per maand per kind. Met andere woorden: de vrouw heeft al niet voldoende draagkracht om in haar eigen aandeel in de kosten van de kinderen te kunnen voorzien, laat staan om daarnaast ook nog een onderhoudsbijdrage aan de man te voldoen. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om de vrouw in het kader van deze provisionele voorziening geen draagkracht toe te dichten, ook niet de minimale draagkracht van € 50,= per maand. De rechtbank wijst het verzoek van de man af.

5.De beslissing

De rechtbank
wijst af de verzoeken van de vrouw en de man.
Deze beschikking is gegeven door mr. Struijs, en, in tegenwoordigheid van
mr. Hurkmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.