ECLI:NL:RBZWB:2024:1536
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling WOZ-waarde woning en aanslag onroerendezaakbelastingen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 maart 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning van de belanghebbende vastgesteld op € 306.000 per 1 januari 2021. De belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 289.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 31 januari 2024, waarbij zowel de belanghebbende als de heffingsambtenaar vertegenwoordigd waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank legt uit dat een beroep tegen de waardebeschikking ook een beroep tegen de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) inhoudt. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende heeft aangetoond dat de WOZ-waarde correct is vastgesteld, en dat er geen schending van artikel 40 van de Wet WOZ heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar niet verplicht is om alle rekenkundige details te verstrekken, zolang de relevante informatie beschikbaar is.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten, en de redelijke termijn voor het doen van uitspraak is niet overschreden.