In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het doorrijden bij een driekleurig verkeerslicht dat op rood stond op de Nieuwe Kadijk te Breda op 19 april 2022. Betrokkene stelde dat hij slachtoffer was van identiteitsfraude en dat hij te laat op de hoogte was van de regels omtrent het indienen van beroep, waardoor zijn beroepschrift te laat was ingediend. De officier van justitie had het beroep ongegrond verklaard, maar de kantonrechter oordeelde dat de betrokkene voldoende aannemelijk had gemaakt dat de termijnoverschrijding niet aan hem kon worden toegerekend.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De identiteit van de bestuurder was vastgesteld op basis van het rijbewijs van de betrokkene, dat niet was gestolen of kwijtgeraakt. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van een schending van de hoorplicht door de officier van justitie, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord. Dit leidde tot de vernietiging van de beslissing van de officier van justitie.
De kantonrechter heeft het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard en de boete met 25% gematigd, omdat er sprake was van een structurele schending van de hoorplicht. De beslissing van de officier van justitie werd vernietigd en de inleidende beschikking werd gedeeltelijk gewijzigd, waarbij het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid had betaald, door de officier van justitie moest worden terugbetaald.