ECLI:NL:RBZWB:2024:1556

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
10719302 - MB VERZ 23-483
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete en matiging van de boete wegens schending van de hoorplicht en overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het parkeren van zijn voertuig op een wijze die gevaar of hinder voor het verkeer zou kunnen veroorzaken. De gedraging vond plaats op 22 oktober 2021. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde, beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting heeft de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. E.M. Morsink, verzocht om de boete te matigen met 25% vanwege het niet horen van de betrokkene en een verdere 25% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging voldoende vaststaat op basis van de verklaring van de verbalisant. Echter, de kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de betrokkene niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, wat in strijd is met de wet. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond is. Daarnaast is vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat ook aanleiding gaf tot een matiging van de boete.

De uiteindelijke beslissing van de kantonrechter was dat de boete werd gewijzigd naar € 75,-, plus € 9,- administratiekosten, en dat het teveel betaalde bedrag aan zekerheid door de officier van justitie aan de betrokkene moest worden terugbetaald. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer: 10719302 \ MB VERZ 23-483
CJIB-nummer: 0062 5422 4546 4546
uitspraakdatum: 29 januari 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam : [betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 29 januari 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. E.M. Morsink (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene is ook verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: voertuig zodanig op de weg laten staan dat gevaar wordt/kan worden veroorzaakt of verkeer wordt/kan worden gehinderd op de Lunetsraat te Breda op 22 oktober 2021 om 20:16 uur.
Betrokkene heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de gedraging niet is verricht. Betrokkene stelt zijn auto al jaren op deze manier te parkeren en is van mening dat de auto niet gevaarlijk geparkeerd stond.
Ter zitting heeft betrokkene hieraan toegevoegd dat er niet echt sprake was van hinder omdat voor en achter het voertuig van betrokkene ook voertuigen stonden geparkeerd.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep deels gegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit het zaakoverzicht en de foto’s van de gedraging kan voldoende worden vastgesteld dat het voertuig van betrokkene geparkeerd stond op de pleeglocatie. De zittingsvertegenwoordiger gaat uit van de verklaring van de verbalisant. Betrokkene heeft geluk gehad niet eerder een boete opgelegd te hebben gekregen.
De gedraging staat voldoende vast.
De zittingsvertegenwoordiger verzoekt het boetebedrag te matigen met 25% omdat betrokkene niet is gehoord of hierop is gewezen door de officier van justitie én te matigen met 25% omdat de redelijke termijn is overschreden. De zittingsvertegenwoordiger verzoekt het beroep voor het overige ongegrond te verklaren.
Overwegingen
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht.
In zaken op grond van de Wahv biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van die verklaring of indien dergelijke feiten en omstandigheden uit het dossier blijken.
De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. Dat betrokkene jarenlang op deze locatie of in de buurt daarvan heeft geparkeerd en geen boete heeft ontvangen maakt niet dat parkeren was toegestaan.
De boete is dus terecht opgelegd.
Schending hoorplicht
Betrokkene heeft, zonder tussenkomst van een gemachtigde, beroep aangetekend bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft betrokkene niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Dit is in strijd met de wet, omdat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden om van horen af te zien. Volgens vaste rechtspraak dient dit te leiden tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep. Het beroep tegen die beslissing is om die reden gegrond.
De kantonrechter ziet verder reden de boete te matigen met 25%, omdat sprake is van een structurele schending van de hoorplicht (zie het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2022:9934).
Overschrijding redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete.
In dit geval is de boete opgelegd op 8 november 2021 en is de redelijke termijn dus met
2,5 maand overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete matigen met 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369).
Het beroep op de inleidende beschikking is gelet hierop deels gegrond en de inleidende beschikking zal worden gewijzigd. Het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.

Beslissing

De kantonrechter:
- verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep gegrond en vernietigt die beslissing;
- verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond en wijzigt de inleidende beschikking in zoverre dat het bedrag van de boete wordt gewijzigd in
€ 75,-, plus € 9,- administratiekosten;
- draagt de officier van justitie op het bedrag van € 75,-, dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, bijgestaan door de griffier C.G. Zevenhuijzen, en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2024.
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.