ECLI:NL:RBZWB:2024:1556
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen verkeersboete en matiging van de boete wegens schending van de hoorplicht en overschrijding van de redelijke termijn
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het parkeren van zijn voertuig op een wijze die gevaar of hinder voor het verkeer zou kunnen veroorzaken. De gedraging vond plaats op 22 oktober 2021. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde, beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting heeft de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. E.M. Morsink, verzocht om de boete te matigen met 25% vanwege het niet horen van de betrokkene en een verdere 25% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging voldoende vaststaat op basis van de verklaring van de verbalisant. Echter, de kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de betrokkene niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, wat in strijd is met de wet. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond is. Daarnaast is vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat ook aanleiding gaf tot een matiging van de boete.
De uiteindelijke beslissing van de kantonrechter was dat de boete werd gewijzigd naar € 75,-, plus € 9,- administratiekosten, en dat het teveel betaalde bedrag aan zekerheid door de officier van justitie aan de betrokkene moest worden terugbetaald. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.