ECLI:NL:RBZWB:2024:1557
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Gedeeltelijke gegrondverklaring beroep tegen verkeersboete met matiging van het boetebedrag
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die was opgelegd aan [betrokkene] B.V. De boete was opgelegd wegens het laten staan van een voertuig op de weg, waardoor gevaar of hinder voor het verkeer kon ontstaan. De gedraging vond plaats op 28 januari 2022. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 7 augustus 2023, waar de kantonrechter de zaak aanhield om betrokkene de gelegenheid te geven om nadere onderbouwing te geven voor de reden dat de bergingsmaatschappij niet direct ter plaatse kon zijn. Tijdens de zitting op 29 januari 2024 heeft de gemachtigde van betrokkene, die het voertuig leaset, aangevoerd dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden. De gemachtigde stelde dat de pech met het voertuig een onveilige situatie creëerde, maar dat dit niet bewust was gebeurd. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft verzocht om de boete te matigen, wat de kantonrechter uiteindelijk heeft gedaan.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging voldoende vaststond, maar dat er aanleiding was om de boete te matigen. De kantonrechter heeft de boete uiteindelijk gematigd tot nihil, omdat de gevolgen van de boete voor de gemachtigde onredelijk waren. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en het bedrag dat als zekerheid was betaald, moest door de officier van justitie aan de gemachtigde worden terugbetaald. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.