ECLI:NL:RBZWB:2024:1558

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
10719247 - MB VERZ 23-480
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete wegens handelen in strijd met geslotenverklaring

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene, een B.V., had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het inrijden in een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op de Houtmarkt in Breda op 22 december 2021. Betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.

Tijdens de zitting op 29 januari 2024 was de officier van justitie vertegenwoordigd door mr. E.M. Morsink, terwijl betrokkene en diens gemachtigde niet aanwezig waren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door middel van bewijsstukken, waaronder foto's. Betrokkene voerde aan dat de boete onredelijk was, omdat hij onbedoeld de Houtmarkt was ingereden en er geen tweede boete was opgelegd. De zittingsvertegenwoordiger verzocht om matiging van de boete met 25% vanwege het niet horen van betrokkene en een overschrijding van de redelijke termijn.

De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van een schending van de hoorplicht, wat leidde tot de gegrondverklaring van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie. Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn was overschreden, wat ook aanleiding gaf tot een matiging van de boete. Uiteindelijk werd de boete met 25% verlaagd en werd de beslissing van de officier van justitie vernietigd. De kantonrechter droeg de officier van justitie op om het te veel betaalde bedrag aan betrokkene terug te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer: 10719247 \ MB VERZ 23-480
CJIB-nummer: 7062 5422 4651 5773
uitspraakdatum: 29 januari 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam : [betrokkene] B.V.
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : [gemachtigde] B.V.

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 29 januari 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. E.M. Morsink (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene en gemachtigde zijn niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: handelen in strijd met een geslotenverklaring voor alle motorvoertuigen: bord C12 op de Houtmarkt (richting oude Vest) te Breda op 22 december 2021 om 10:15 uur.
Betrokkene heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de boete niet redelijk is gelet op de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden. Betrokkene stelt dat hij onbedoeld deze weg is ingereden en er ook weer uit moest, waardoor het niet redelijk is dat er twee keer een boete is opgelegd voor deze gedraging, dit kan niet anders. Voorts voert betrokkene aan dat de gemeente Breda aangeeft dat er voor 11 uur een ontheffing is en deze straat dan wel in- en uitgereden mag worden.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep deels gegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De gedraging kan worden vastgesteld. Bij het CVOM is ook geen tweede boete bekend.
De zittingsvertegenwoordiger verzoekt het boetebedrag te matigen met 25% omdat betrokkene niet is gehoord en hierop niet is gewezen door de officier van justitie én te matigen met 25% omdat de redelijke termijn is overschreden. De zittingsvertegenwoordiger verzoekt het beroep voor het overige ongegrond te verklaren.
Overwegingen
Vaststelling van de gedraging
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier – met name uit de foto’s in het dossier – voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht.
Dit wordt door betrokkene ook niet ontkend.
De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd, onbedoeld de Houtmarkt in te zijn gereden en te zijn gekeerd, ook geen aanleiding voor matiging van de boete. Niet aannemelijk is gemaakt dat een tweede boete is opgelegd.
De boete is dus terecht opgelegd.
Schending hoorplicht
Betrokkene heeft, zonder tussenkomst van een professionele gemachtigde, beroep aangetekend bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft betrokkene niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Dit is in strijd met de wet, omdat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden om van horen af te zien. Volgens vaste rechtspraak dient dit te leiden tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep. Het beroep tegen die beslissing is om die reden gegrond.
De kantonrechter ziet verder reden de boete te matigen met 25%, omdat sprake is van een structurele schending van de hoorplicht (zie het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2022:9934).
Overschrijding redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete.
In dit geval is de boete opgelegd op 24 december 2021 en is de redelijke termijn dus met
1 maand overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete matigen met 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369).
Het beroep tegen de inleidende beschikking is gedeeltelijk gegrond en de inleidende beschikking zal worden gewijzigd. Het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.

Beslissing

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep gegrond en vernietigt die beslissing;
  • verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond en wijzigt de inleidende beschikking in zoverre dat het bedrag van de boete wordt gewijzigd in
€ 50,-, plus € 9,- administratiekosten;
- draagt de officier van justitie op het bedrag van € 50,-, dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, bijgestaan door de griffier C.G. Zevenhuijzen, en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2024.
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.