In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene, een B.V., had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het inrijden in een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op de Houtmarkt in Breda op 22 december 2021. Betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 29 januari 2024 was de officier van justitie vertegenwoordigd door mr. E.M. Morsink, terwijl betrokkene en diens gemachtigde niet aanwezig waren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door middel van bewijsstukken, waaronder foto's. Betrokkene voerde aan dat de boete onredelijk was, omdat hij onbedoeld de Houtmarkt was ingereden en er geen tweede boete was opgelegd. De zittingsvertegenwoordiger verzocht om matiging van de boete met 25% vanwege het niet horen van betrokkene en een overschrijding van de redelijke termijn.
De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van een schending van de hoorplicht, wat leidde tot de gegrondverklaring van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie. Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn was overschreden, wat ook aanleiding gaf tot een matiging van de boete. Uiteindelijk werd de boete met 25% verlaagd en werd de beslissing van de officier van justitie vernietigd. De kantonrechter droeg de officier van justitie op om het te veel betaalde bedrag aan betrokkene terug te betalen.