In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op 3 februari 2023. Betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 29 januari 2024 was de officier van justitie vertegenwoordigd door mr. E.M. Morsink, terwijl betrokkene en zijn gemachtigde niet aanwezig waren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er aanleiding was om de boete te matigen met 25% vanwege een schending van de hoorplicht. Betrokkene was niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie, wat in strijd was met de wettelijke vereisten.
De kantonrechter heeft het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard en deze vernietigd. Tevens is de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij het boetebedrag werd gewijzigd naar € 105,- plus € 9,- administratiekosten. De officier van justitie is opgedragen om het bedrag van € 35,- dat betrokkene te veel had betaald als zekerheid, terug te betalen. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op 29 januari 2024. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.