In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden met een voertuig zonder geldig keuringsbewijs (APK) op 1 juni 2022. Betrokkene stelde dat hij op weg was naar de garage voor een APK-keuring en dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden. De officier van justitie verklaarde het beroep ongegrond, maar de kantonrechter oordeelde dat de gedraging vaststond en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, de kantonrechter constateerde ook dat betrokkene niet was gehoord door de officier van justitie, wat in strijd was met de wet. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was. De kantonrechter besloot de boete met 25% te matigen, omdat er sprake was van een schending van de hoorplicht. De beslissing van de officier van justitie werd vernietigd en de inleidende beschikking werd gedeeltelijk gewijzigd, waarbij het bedrag dat betrokkene te veel had betaald aan zekerheidstelling moest worden terugbetaald.