ECLI:NL:RBZWB:2024:1595

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
C/02/363337 / FA RK 19-4804
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • J. van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van gemeenschappelijke goederen na echtscheiding met overeenstemming ter zitting

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 maart 2024, betreft het een rekestprocedure inzake de verdeling van gemeenschappelijke goederen na een echtscheiding. De man en de vrouw, die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, hebben tijdens de mondelinge behandeling op 21 februari 2024 overeenstemming bereikt over de resterende geschilpunten met betrekking tot de verdeling van hun bezittingen. De rechtbank heeft eerder op 24 november 2017 de echtscheiding uitgesproken en de man is verplicht om bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en hun jongste zoon.

De partijen hebben afgesproken dat de woning aan [adres], [postcode] [woonplaats], onverdeeld blijft tot 1 februari 2032, waarna deze verkocht zal worden. De hypotheek bij de ING zal worden afgelost en de overwaarde zal gelijk verdeeld worden. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de verdeling van pensioenrechten, waarbij het Nederlandse pensioen van de man wordt verevend, maar het pensioen van de vrouw niet. De vrouw doet afstand van haar recht op buitenlandse pensioenen van de man.

De rechtbank heeft de verdeling van de gemeenschappelijke goederen gelast zoals overeengekomen door de partijen. De beschikking is openbaar uitgesproken door rechter J. van Noort en kan, voor zover definitief, worden aangevochten bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/363337 / FA RK 19-4804 (verdeling)
beschikking d.d. 13 maart 2024
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. M.W. Dieleman te Middelburg,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: voorheen mr. M.W.A. Verhaard (onttrokken), thans mr. A.A. Broekman- de Feijter te Terneuzen.
1. Het verdere procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van [datum] 2020 en alle daarin genoemde stukken;
- de brief van 19 juli 2021 van mr. Dieleman;
- het F-formulier van 29 september 2021 van mr. Verhaard;
- het F-formulier van 27 november 2021 van mr. Verhaard;
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 oktober 2022;
- het F-formulier van 10 januari 2023 van mr. Dieleman;
- het F-formulier van 10 januari 2023 van mr. Broekman- de Feijter met bijlage;
- het F-formulier van 21 februari 2023 van mr. Dieleman;
- de brief van 13 juni 2023 van mr. Broekman- de Feijter, met bijlagen;
- de brief van 13 juni 2023 van mr. Dieleman met bijlagen;
- de brief van 25 juli 2023 van mr. Broekman- de Feijter;
- het F-formulier van 15 september 2023 van mr. Dieleman;
- het F-formulier van 12 februari 2024 van mr. Broekman- de Feijter met bijlagen.
1.2. De zaak is (laatstelijk) behandeld op de mondelinge behandeling van 21 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij voornoemde beschikking van [datum] 2020 is de echtscheiding in het huwelijk van partijen uitgesproken. Verder is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [naam], de jongste zoon van partijen, bepaald alsmede een door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Daarnaast is bepaald dat de vrouw, indien zij op het ogenblik van de inschrijving van deze beschikking de woning te [postcode] [woonplaats] , [adres] bewoont, jegens de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken, gedurende vier maanden na die inschrijving voort te zetten.
2.2
In geschil is nog de verdeling. Bij voornoemde beschikking van [datum] 2020 is de zaak ten aanzien van de verdeling aangehouden en verwezen naar de familiekamerrol van dinsdag 8 september 2020, zulks in afwachting van de uitkomst van het taxatierapport betreffende de echtelijke woning en de eventuele mogelijkheid van de vrouw om de woning over te nemen. Partijen worden alsnog in de gelegenheid gesteld te bezien of zij algehele overeenstemming terzake de boedelverdeling kunnen bereiken en, zo zij dat bereiken, aan te geven of zij willen dat de rechtbank deze vastlegt. Indien zij daar niet in zijn geslaagd, dienen zij de rechtbank, gelet op hetgeen daaromtrent tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, in ieder geval nader te informeren omtrent de taxatiewaarde van de echtelijke woning, alsmede aan wie van beide partijen de woning dient te worden toegescheiden. Voorts dient de vrouw van de bankrekening bij de ABN AMRO die op haar naam staat het saldo per de peildatum kenbaar te maken en voorts dienen partijen de rechtbank te informeren over de dagwaarde van de Mini per 18 februari 2020, zoals ten tijde van de mondelinge behandeling is besproken.
2.3
Door de advocaat van de man is bij brief van 19 juli 2021 gereageerd. De voormalig advocaat van de vrouw heeft zich op 27 november 2021 aan de zaak onttrokken. Vervolgens heeft de rechtbank een (nadere) mondelinge behandeling bepaald. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 oktober 2022 volgt dat partijen hun standpunten nader mondeling hebben toegelicht en aanvullende afspraken hebben gemaakt. Nadien zijn door beide partijen nogmaals aanvullende stukken in het geding gebracht.
Bevoegdheid en toepasselijk recht;
2.4
Nu zoals in voornoemde beschikking van [datum] 2020 is bepaald dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.
2.5
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing. Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht.
De man heeft onweersproken gesteld dat partijen hun eerste huwelijksdomicilie in Nederland hadden en gebleken is dat zij geen gemeenschappelijke nationaliteit in de zin van artikel 15 lid 1 van het Verdrag hadden. Derhalve is Nederlands recht, als het recht van het land waarin partijen hun eerste huwelijksdomicilie hadden, van toepassing op het huwelijksregime van partijen.
Inhoudelijke beoordeling;
2.6
Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. Dit betekent dat de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap in beginsel bij helfte moet worden gedeeld en dat ieder van partijen in gelijke mate moet delen in de baten van de gemeenschap en de lasten van de gemeenschap voor de helft moet dragen.
Peildatum;
2.7
De gemeenschap van goederen is op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en sub b BW ontbonden op de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend bij de rechtbank, te weten 24 november 2017. Partijen zijn in onderling overleg overeengekomen dat 31 december 2017 als peildatum dient te gelden. De rechtbank begrijpt dat tussen deze twee data de omvang en samenstelling van de gemeenschap niet is gewijzigd maar dat partijen bij de verdeling voor sommige waarden wensen uit te gaan van 31 december 2017 als peildatum, zodat de rechtbank in dat verband ook van die datum zal uitgaan.
2.8
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling alsnog overeenstemming bereikt over de tussen hen nog resterende geschilpunten. Zij hebben daarbij de volgende afspraken gemaakt:
- de woning aan [adres] , [postcode] [woonplaats] , blijft onverdeeld tot 1 februari 2032, vervolgens wordt de woning verkocht, waarbij de hypotheek bij de ING wordt afgelost en vervolgens de helft van de overwaarde tussen partijen bij helfte wordt verdeeld. Daarnaast maken beide partijen tevens aanspraak op de helft van de waarde op de peildatum (31/12/2027) van de (beleggings)polissen bij de ING (€ 20.540,=) en Nationale Nederlanden (€ 63.415,=), waarbij (ten tijde van de verkoop) het meerdere van deze polissen voor de vrouw is en het mindere van deze polissen voor risico van de vrouw komt;
- de vrouw neemt alle lasten van de echtelijke woning voor haar rekening tot datum verkoop van de woning;
- het Nederlandse deel van het pensioen van de man (STAP Totalenergies) wordt verevend, waarbij het daarbij behorend nabestaandenpensioen in tact blijft;
- er vindt geen verevening van het pensioen van de vrouw plaats, ook geen nabestaandenpensioen;
- de vrouw doet afstand van haar recht op de buitenlandse pensioenen van de man en het daarbij (eventueel) behorende nabestaandenpensioen;
- de waardepapieren (Amundi peg/pec, BNP en Amundi Nl) zijn aan de man toegedeeld. De vrouw maakt aanspraak op betaling door de man van € 80.041,67 wegens overbedeling. De man zal deze betaling aan de vrouw doen op het moment van de levering van de woning;
- de vrouw zal een bedrag van € 1.090,= voldoen aan de man, zijnde de helft van het saldo van de gezamenlijke bankrekening met [rekeningnummer] van partijen op de peildatum, waarna de vrouw deze rekening zal overnemen en blijven gebruiken en de man zal hieraan zijn medewerking verlenen, voor zover nodig;
- de verdeling van de saldi van de overige bankrekeningen, bij partijen genoegzaam bekend, worden bij de levering van de woning afgehandeld.

4.De beslissing

De rechtbank:
gelast de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen op de wijze als weergegeven onder rechtsoverweging 2.8 van deze beschikking;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Noort, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024, in tegenwoordigheid van De Pooter, griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt..