ECLI:NL:RBZWB:2024:1597

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
C/02/410587 / JE RK 23-1024
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • F. Felix
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadere beschikking over ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

Op 8 februari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2013. De zaak betreft de Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland, die het verzoek tot ondertoezichtstelling heeft ingediend. De kinderrechter heeft de ouders van de minderjarige, die beiden belast zijn met het ouderlijk gezag, als belanghebbenden aangemerkt. Tijdens de mondelinge behandeling waren de moeder en de vader aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. De kinderrechter heeft de minderjarige gehoord en de zorgen over zijn ontwikkeling besproken.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige onder toezicht is gesteld vanwege ernstige ontwikkelingsbedreigingen, die voortkomen uit de onveilige opvoedomgeving en de conflicten tussen de ouders. De ondertoezichtstelling is eerder verlengd en de kinderrechter heeft nu besloten om het resterende deel van het verzoek tot ondertoezichtstelling toe te wijzen, met een looptijd van 11 februari 2024 tot 11 juli 2024. De kinderrechter benadrukt het belang van goede communicatie en regievoering door de gecertificeerde instelling (GI) om de situatie van de minderjarige te verbeteren.

De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De ouders zijn aangespoord om samen te werken met de GI en de noodzakelijke hulpverlening te accepteren, zodat de ontwikkeling van de minderjarige niet verder in gevaar komt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/410587 / JE RK 23-1024
Datum uitspraak: 8 februari 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
hierna te noemen de Raad,
locatie Eindhoven,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. C.G.A. Mattheussens te Roosendaal ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. M.M.M. Heesmans te Roosendaal ,
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Etten-Leur.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking van de kinderrechter van 10 januari 2024 en alle daarin vermelde stukken;
- het verslag van de GI van 15 december 2023 met bijlagen;
- de brief van de Raad van 19 december 2023.
1.2
Op 8 februari 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet.
Verschenen zijn de moeder bijgestaan door haar advocaat en de advocaat van de vader.
Tevens waren aanwezig een medewerkster namens de Raad en een medewerkster namens de GI die telefonisch is gehoord.
De vader is niet verschenen.
1.3
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2
[minderjarige] woont bij de moeder.
2.3
Bij beschikking van 11 juli 2023 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 11 juli 2023 tot 11 januari 2024. Het verzoek van de Raad is voor het overige aangehouden tot 12 december 2023 pro forma, in afwachting van het verslag van de GI en het bericht van de Raad.
Bij voormelde beschikking van 10 januari 2024 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] ambtshalve verlengd met ingang van 11 januari 2024 tot 11 februari 2024. Het verzoek van de Raad is voor het overige aangehouden tot aan de onderhavige mondelinge behandeling.

3.Het verzoek

3.1
Ter beoordeling ligt nog voor het resterende deel van het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode van 11 februari 2024 tot 11 juli 2024.

4.De standpunten

4.1
De GI heeft in het toegezonden verslag van 15 december 2023 aangegeven dat de jeugdzorgwerker [naam 1] samen met haar collega [naam 2] midden augustus 2023 kennis heeft gemaakt met [minderjarige] en de ouders. Samen met de ouders en de betrokken hulpverleners is gekeken hoe de rust en veiligheid in de opvoedsituatie van [minderjarige] kan worden bewerkstelligd. De hulpverleners hebben de GI in dit kader geadviseerd om op dit moment het contact tussen de ouders te minimaliseren. Het knelpunt waar tegenaan wordt gelopen is het ophalen en terugbrengen van [minderjarige] voor de bezoekmomenten met de vader. De GI hoopt dat dit met de inzet van ‘ [geestelijke gezondheidszorg] ’ (hierna: [geestelijke gezondheidszorg] ) kan worden ondervangen. Verzocht wordt om het resterende deel van het verzoek tot ondertoezichtstelling toe te wijzen zodat verder kan worden gewerkt aan het realiseren van de doelen zoals opgenomen in het werkplan ondertoezichtstelling van 15 december 2023, te weten:
- [minderjarige] heeft onbelast contact met zijn beide ouders en heeft de emotionele toestemming van zijn ouders dat hij zowel bij de moeder als bij de vader plezier mag hebben;
- Het is duidelijk wat er met [minderjarige] aan de hand is en wat hij nodig heeft om zich leeftijdsadequaat te ontwikkelen;
- [minderjarige] groeit op in een opvoedsituatie waar er geen spanningen zijn tussen zijn ouders en waar de ouders kunnen communiceren over zaken die betrekking hebben op [minderjarige] .
4.2
De Raad heeft bij brief van 19 december 2023 aan de rechtbank bericht dat het resterende deel van het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] wordt gehandhaafd. De doelen uit het raadsrapport van 7 juni 2023 zijn nog niet zijn behaald waardoor de ontwikkelingsbedreigingen van [minderjarige] nog niet zijn weggenomen. Ondanks dat de ouders met de GI een goede start hebben gemaakt, is het op dit moment nog te vroeg om de ondertoezichtstelling af te sluiten. De ouders en de GI zijn recent pas tot een overeenstemming gekomen van het plan van aanpak. De komende periode zullen de ouders samen met de GI aan de slag moeten om verder te werken aan de doelen en deze te realiseren. In aanvulling op de brief heeft de medewerkster van de Raad tijdens de mondelinge behandeling nog naar voren gebracht dat door de GI lijnen zijn uitgezet in de hulpverlening. Zo is een psychodiagnostisch onderzoek voor [minderjarige] aangevraagd bij [zorgbegeleiding] , en is [minderjarige] aangemeld bij [geestelijke gezondheidszorg] (hierna [geestelijke gezondheidszorg] ) voor het voeren van gesprekken en ondernemen van activiteiten met een vertrouwenspersoon/coach en om [minderjarige] en de vader te begeleiden bij hun bezoekmomenten. Ook is het de bedoeling dat voor beide ouders opvoedondersteuning wordt ingezet; voor de vader vanuit SDW en voor de moeder vanuit [hulpverlening] . Bij de ouders bestaat echter onduidelijkheid over de start van deze hulpverlening. Ook wordt onduidelijkheid door de ouders ervaren met betrekking tot de bezoekmomenten tussen de vader en [minderjarige] , die nog niet regelmatig plaatsvinden als gevolg van vervoersproblemen van [minderjarige] van en naar de vader en de afwezigheid van een vast persoon die de begeleiding van de bezoeken op zich kan nemen. Dit gaat ten koste van de samenwerking tussen de ouders en de GI en het vertrouwen dat de ouders in de GI hebben. Dit is zeer jammer, en zeker niet in het belang van [minderjarige] . Beide ouders willen graag werken aan een verbetering van de situatie, en het is dan ook aan de GI om hierop goed in te spelen en daar waar nodig regie te voeren.
4.3
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij kan instemmen met een toewijzing van het resterende deel van het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Wel acht de moeder het voor het slagen van de ondertoezichtstelling noodzakelijk dat de GI meer regie gaat voeren wat betreft het organiseren van de noodzakelijk geachte hulpverlening en de bezoekmomenten tussen [minderjarige] en de vader. De moeder staat open voor de hulpverlening die de GI wil gaan inzetten, maar hierover bestaat tot op heden veel onduidelijkheid. Voor de moeder is het niet bekend wat de stand van zaken is wat betreft de inzet van [geestelijke gezondheidszorg] , [zorgbegeleiding] en [hulpverlening] wat betreft opvoedondersteuning. Hierover vindt geen duidelijke en heldere communicatie plaats vanuit de GI. Hetzelfde geldt met betrekking tot de bezoekmomenten tussen [minderjarige] en de vader. Sinds de herfstvakantie heeft [minderjarige] de vader in totaal drie keer gezien, terwijl het de bedoeling is dat [minderjarige] de vader regelmatig, te weten één keer in de twee weken op een woensdag gedurende een uur, zou zien. De moeder ziet ook dat [minderjarige] behoefte heeft aan contact met de vader en gunt hem dit contact ook. Wel is het volgens de moeder nodig dat de bezoeken tussen [minderjarige] en de vader vooralsnog onder begeleiding plaatsvinden om belasting van [minderjarige] door de vader te voorkomen. Er is nog geen vast persoon aanwezig die de bezoeken kan begeleiden en het vervoer van [minderjarige] op zich kan nemen. Daarnaast verloopt de communicatie tussen de moeder en de vader niet goed ondanks de afspraken die hierover in samenspraak met de GI zijn gemaakt. De vader houdt zich niet aan deze afspraken en stuurt de moeder herhaaldelijk vervelende berichten of e-mails. Belangrijk is dat de GI ook hierin de regie gaat nemen en de vader gaat aanspreken wanneer hij zich niet aan de afspraken houdt. Dit alles maakt dat de moeder veel frustraties ervaart. De moeder ziet volop kansen en mogelijkheden om tot een verbetering van de situatie te komen, maar deze moeten wel worden benut. Het is aan de GI om dit vanuit een strakke regievoering mogelijk te maken. Belangrijk daarbij is dat de GI goed bereikbaar is voor overleg en het delen van informatie.
4.4
De advocaat van de vader heeft tijdens de mondelinge behandeling namens de vader naar voren gebracht dat ook de vader kan instemmen met een toewijzing van het resterende deel van het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Evenals de moeder mist de vader echter regievoering vanuit de GI, en dan met name ten aanzien van het organiseren van de bezoekmomenten tussen hem en [minderjarige] . Vaak is pas kort voor het geplande bezoekmoment duidelijk of het bezoek wel of niet doorgaat. De GI is hierin niet of slecht bereikbaar. Omdat er nog geen vast persoon beschikbaar is die de bezoekmomenten kan begeleiden, wordt het bezoek tussen de vader en [minderjarige] op dit moment begeleid door een begeleider van vader van [woonzorg] en neemt de moeder het vervoer van [minderjarige] op zich. Beide ouders, maar ook de betrokken hulpverlening, doen er alles aan om de bezoekmomenten tussen [minderjarige] en de vader door te laten gaan. Dat is prijzenswaardig, maar dit is niet zoals het zou moeten gaan. Het is aan de GI om de organisatie van de bezoekmomenten op te pakken, hierin structuur te brengen en te onderzoeken wat in het contact tussen [minderjarige] en de vader mogelijk is en middels evaluaties van de bezoekmomenten nader te beoordelen of toegewerkt kan worden naar een uitbreiding van dit contact en/of het contact onbegeleid kan plaatsvinden. De GI laat dit tot op heden na en dat frustreert de vader enorm. Ook voor de vader is onduidelijk wat de stand van zaken is met betrekking tot de inzet van hulpverlening vanuit [geestelijke gezondheidszorg] , [zorgbegeleiding] en SDW wat betreft opvoedondersteuning.
4.5
[minderjarige] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat het tussen hem en zijn moeder beter gaat. Zij hebben minder botsingen. [minderjarige] zou graag willen wisselen van school. Hij heeft het niet meer naar zijn zin op zijn huidige school onder andere vanwege een conflict met een meisje op school. Eerder had [minderjarige] een jeugdcoach, maar die is gestopt. Er is nog geen nieuwe jeugdcoach voor hem geregeld, maar [minderjarige] zou dat wel graag willen. Ook zou [minderjarige] zijn vader graag vaker willen zien, het liefst een hele dag op een zondag. [minderjarige] vindt het niet nodig dat dit bezoek begeleid wordt.

5.De beoordeling

De kinderrechter overweegt dat de Raad medio 2023 onderzoek heeft verricht naar [minderjarige] en zijn opvoedomgeving, en daarvan op 7 juni 2023 rapport heeft uitgebracht. In dit rapport heeft de Raad geconcludeerd dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] is langere tijd getuige geweest van escalaties tussen zijn ouders zowel voor als na de beëindiging van hun relatie. Hierdoor heeft [minderjarige] veel onrust en onveiligheid ervaren, dat zijn weerslag heeft gehad op zijn gedrag.
In de eerdere beschikking van 11 juli 2023 zijn door deze rechtbank de doelen opgenomen waaraan gewerkt moet worden gedurende ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Vanwege de zeer zorgelijke situatie en de afwezigheid van een vaste jeugdzorgwerker op dat moment, is besloten de ondertoezichtstelling voor een half jaar te verlenen, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek van de GI. Dit met als de doel de ontwikkelingen in het komende half jaar te kunnen monitoren, en daarmee vinger aan de pols te houden.
De kinderrechter stelt op basis van de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht vast dat de doelen nog niet zijn behaald. Dit maakt dat de zorgen over [minderjarige] en zijn opvoedomgeving nog aanwezig zijn, en betekent dat de noodzaak voor een ondertoezichtstelling nog onverminderd bestaat.
De kinderrechter is gebleken dat de ouders bereid zijn om te werken aan een verbetering van de situatie. Beide ouders hebben het belang van [minderjarige] voor ogen en staan op één lijn wat betreft het contact tussen [minderjarige] en de vader. Ook zijn door de GI lijnen uitgezet wat betreft de in te zetten hulpverlening. Dit is positief te noemen. Tegelijkertijd constateert de kinderrechter dat de noodzakelijk geachte hulpverlening er nog niet is. Zo is [minderjarige] aangemeld bij [zorgbegeleiding] voor een psychodiagnostisch onderzoek, maar dit onderzoek heeft nog niet plaatsgevonden. Ook is [geestelijke gezondheidszorg] voor het inzetten van een coach voor [minderjarige] en het bieden van begeleiding bij de bezoekmomenten tussen [minderjarige] en de vader nog niet betrokken en is opvoedondersteuning voor beide ouders tot op heden niet gestart. Bij de ouders bestaat hierover veel onduidelijkheid. Het is aan de GI om deze onduidelijkheid weg te nemen door naar de ouders helder te communiceren wat de stand van zaken is met betrekking tot deze hulpverlening. Belangrijk is ook dat de GI regie gaat voeren wat betreft de inzet van voormelde hulpverlening, omdat het noodzakelijk is dat deze hulpverlening zo snel als mogelijk wordt uitgevoerd. Met name is het van belang dat de bezoekmomenten tussen [minderjarige] en de vader structureel en regelmatig gaan plaatvinden vanuit een veilige setting. Zolang [geestelijke gezondheidszorg] hierin nog geen hulp kan bieden, is het aan de GI om de bezoekmomenten met begeleiding te organiseren zodat deze doorgang vinden. Ook is het belangrijk dat de bezoekmomenten worden geëvalueerd en nabesproken met de ouders zodat zichtbaar gaat worden wat in het contact tussen [minderjarige] en de vader mogelijk is. Daarnaast is het van belang dat de GI regie gaat voeren op de onderlinge communicatie tussen de ouders. Hierover zijn weliswaar afspraken gemaakt, maar gesteld is dat deze afspraken door de ouders, en dan met name door de vader, niet goed worden nageleefd. Het is aan de GI om dit met de ouders te bespreken en om de ouder die zich niet aan de afspraken houdt, hierop aan te spreken en zo nodig verdere acties op uit te voeren.
Gelet op dit alles is de kinderrechter van oordeel dat nog steeds wordt voldaan aan het wettelijk criterium genoemd in artikel 1:255 van het BW. Er is sprake van een situatie waarin [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, en de ouders onvoldoende in staat zijn om vanuit een vrijwillig kader de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. De kinderrechter benadrukt hierbij dat voor het slagen van de ondertoezichtstelling van belang is dat de GI, zoals hierboven reeds uitgebreid overwogen, gaat doorpakken en op korte termijn regie gaat voeren op de inzet van de noodzakelijk geachte hulpverlening, op de omgang tussen de vader en [minderjarige] zodat er regelmaat (in een veilige setting) in dit contact tot stand komt en op de communicatie tussen de ouders. Het is aan de ouders om zich blijvend te committeren aan de door de GI voorgestelde hulpverleningstrajecten, ook bij eventuele tegenslagen.
Dit betekent dat de kinderrechter het resterende deel van het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] zal toewijzen. De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] onder toezicht van de GI met ingang van 11 februari 2024 tot 11 juli 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2024 door mr. Felix, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.