ECLI:NL:RBZWB:2024:1602

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
C/02/416439 / JE RK 23-2099
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met veiligheidsafwegingen en betrokkenheid van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter op 13 februari 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds 10 januari 2020 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI) en dat hij op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing bij zijn moeder verblijft. De GI heeft verzocht om verlenging van deze maatregelen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de moeder, de vader, en vertegenwoordigers van de GI aanwezig geweest. De kinderrechter heeft de situatie van [minderjarige] en de betrokkenheid van de ouders en de GI zorgvuldig gewogen. Er zijn zorgen over de veiligheid van [minderjarige] en zijn moeder, vooral in verband met de vader, die in het verleden betrokken is geweest bij huiselijk geweld. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds sprake is van reële veiligheidsrisico's, waaronder het risico op ontvoering door de vader. De kinderrechter heeft de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing toegewezen, met de nadruk op het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregelen onmiddellijk van kracht zijn, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/416439 / JE RK 23-2099
Datum uitspraak: 13 februari 2024
Nadere beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING EN RECLASSERING,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te Eindhoven,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een geheim adres,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.C.G. Voogt te Breda.

1.Het nadere verloop van de procedure

1.1
Het nadere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter van 1 februari 2024 en alle daarin vermelde stukken.
1.2
Op 13 februari 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder (via Teams), bijgestaan door een tolk die fysiek aanwezig was tijdens de mondelinge behandeling en ook vader bijstond;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en de tolk;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
1.3
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover via Teams een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2
[minderjarige] woont bij de moeder op een geheim adres.
2.3
[minderjarige] staat sinds 10 januari 2020 onder toezicht van de GI en verblijft per die datum op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder met gezag. De maatregelen zijn nadien verlengd.
2.4
De GI heeft bij verzoekschrift van 1 november 2023, ingekomen bij de griffie op
28 november 2023, verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder te verlengen voor de duur van een jaar met ingang van 10 januari 2024 tot 10 januari 2025, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
2.5
Bij beschikking van 29 december 2023 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder met gezag verlengd met ingang van 10 januari 2024 tot 10 februari 2024. Het resterende verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is aangehouden omdat er geen tolk in de Arabisch-Syrische taal beschikbaar was op de mondelinge behandeling van 29 december 2023.
2.6
Bij beschikking van 1 februari 2024 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder met gezag verlengd met ingang van 10 februari 2024 tot 10 maart 2024. Het resterende verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is aangehouden omdat de digitaal aanwezige tolk in de Arabisch-Syrische taal op de mondelinge behandeling van 1 februari 2024 vanwege de afstand en gebrekkige verbinding niet kon voldoen aan de door vader verlangde tolkenbijstand.

3.Het verzoek

3.1
Ter beoordeling ligt voor het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder met gezag voor de periode van 10 maart 2024 tot 10 januari 2025.

4.De standpunten

4.1
De GI heeft schriftelijk en tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat in het afgelopen jaar veel is gebeurd. In januari 2023 heeft er een eerste omgang tussen de vader en [minderjarige] plaatsgevonden door middel van videobellen onder begeleiding van [jeugdzorg] . Deze omgang is redelijk goed gegaan. Op 24 januari 2023 is de woonplaats van de moeder, [minderjarige] en zijn zus [naam 1] bekend geworden doordat de oudere zus van [minderjarige] ( [naam 2] ) actief op zoek is gegaan naar het gezin. Naar aanleiding hiervan is het opgestelde veiligheidsprotocol in werking getreden en is er door de GI onder andere een melding gemaakt bij het veiligheidshuis. Ook is er gesproken met de vader en [naam 2] om duidelijk te krijgen wat er precies is gebeurd. Deze gesprekken hebben weinig informatie opgeleverd. Medio mei 2023 is de omgang tussen de vader en [minderjarige] in een MDCO besproken, waarna besloten is de videobelmomenten tussen de vader en [minderjarige] weer te starten. Door [jeugdzorg] moesten nog enkele praktische zaken worden geregeld om het telefoongesprek veilig te kunnen laten plaatsvinden. Dit liet even op zich wachten, waarna op 20 juni 2023 een incident heeft plaatsgevonden. [naam 2] stond bij de school van [minderjarige] en heeft met [minderjarige] gesproken. De risico’s van dit incident waren dusdanig hoog dat de moeder, [minderjarige] en [naam 1] per direct moesten verhuizen zonder dat de familie daarvan op de hoogte was. Daarbij zijn twee andere organisaties betrokken geweest die de veiligheid van het gezin op rood hebben ingeschat, wat een zeer zorgelijke situatie is. Na dit incident is de omgang tussen de vader en [minderjarige] stilgelegd, omdat – bij onduidelijkheid over de rol van de vader in het geheel – zijn veiligheid niet kon worden beoordeeld. Door de gedragswetenschapper van de GI is geadviseerd om meer onderzoek te doen, waarbij er opnieuw gesprekken met de politie en het netwerk moeten plaatsvinden. Ook is aangegeven dat het traject van het LEC gevolgd moet worden.
Naar aanleiding van dit advies is het LEC-EER benaderd. Het LEC-EER heeft in augustus/ september 2023 geconcludeerd dat er geen sprake is van eer gerelateerd geweld, maar wel dat er een hoog risico is voor de moeder en [minderjarige] . Daarbij is door het LEC-EER het vermoeden uitgesproken dat de vader er alles aan zal doen om [minderjarige] te kunnen zien en onder zijn gezag te krijgen of te houden. Een eventuele ontvoering van [minderjarige] met medeneming naar het land van herkomst is daarbij volgens het LEC-EER een plausibel risico, dat nader moet worden onderzocht en waarbij in het geval van gerede twijfel geïntervenieerd moet worden. Omdat er geen sprake is van eer gerelateerd geweld, heeft het LEC-EER de zaak afgesloten en het contact met de GI beëindigd. Ook zijn er naar aanleiding van het advies van de gedragswetenschapper in oktober 2023 twee afzonderlijke gesprekken georganiseerd met [naam 2] en met de vader. [naam 2] is niet op het gesprek verschenen, de vader wel. Ook uit dit gesprek met de vader is weinig informatie naar voren gekomen. Vragen van de GI werden door de vader met een wedervraag beantwoord.
De vader is daarna opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 15 november 2023, ditmaal in [plaats] in plaats van [woonplaats] . Dit gesprek is niet doorgegaan omdat de vader alleen in [woonplaats] en omgeving wil afspreken, terwijl dit niet mogelijk is voor de betrokken jeugdzorgwerkers.
[minderjarige] wil heel graag omgang met de vader, hetgeen wordt beaamd door de moeder. De GI wil aan de wens van [minderjarige] voldoen en gunt [minderjarige] en de vader het onderlinge contact. Voordat er echter weer omgang kan plaatsvinden, is het van belang dat in ieder geval de vader het gesprek met de GI aan gaat. Er zijn nog veel vragen en onduidelijkheden en ondanks dat [minderjarige] op een veilige en geheime locatie verblijft, zijn er veiligheidsrisico’s, zowel naar [minderjarige] als de moeder. Er zijn zorgen aangaande dat [minderjarige] kan en zal worden ontvoerd, waarbij het onduidelijk is waar deze ontvoering naar toe zou kunnen leiden. Vanuit het netwerk krijgt de GI bovendien signalen dat ook op dit moment weer wordt gezocht naar de nieuwe verblijfplaats van de moeder en [minderjarige] . De zorgen over de veiligheid van de moeder komen weliswaar niet uit de titel eer gerelateerd geweld, maar houden verband met (de mate van) het huiselijk geweld in het verleden en de wijze waarop de vader zich (thans) opstelt. Zolang van deze zorgen en/of veiligheidsrisico’s geen concrete inschatting kan worden gemaakt doordat de vader weigert hierover in gesprek te gaan, staat dit omgang tussen [minderjarige] en de vader in de weg. Voor het opnieuw opstarten van omgang is het namelijk nodig om zicht te hebben op de situatie en welke veiligheidsafspraken nodig zijn om de omgang met voldoende waarborgen te kunnen laten plaatsvinden, ook wanneer de omgang zich beperkt tot telefonisch contact.
Het gaat verder, naar omstandigheden, goed met [minderjarige] . [minderjarige] is graag bij zijn moeder en [naam 1] en gaat weer naar school. Hij heeft contact met leeftijdsgenootjes. Wel wordt gezien dat hetgeen [minderjarige] in zijn leven heeft meegemaakt, waaronder de onveilige thuissituatie in het verleden toen de ouders nog samen woonden, de vele verhuizingen en de bedreigingen naar de moeder en hemzelf, invloed op hem heeft. Van belang is dat [minderjarige] de ruimte gaat krijgen om aan deze trauma’s te gaan werken. De GI is aan het onderzoeken wat hierin voor [minderjarige] de mogelijkheden zijn en hoe [minderjarige] hierin ondersteund kan worden.
Gelet op dit alles stelt de GI zich op het standpunt dat de gronden voor een ondertoezichtstelling van [minderjarige] nog steeds aanwezig zijn. De GI acht daarnaast een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk. Indien een verlenging van de maatregelen wordt uitgesproken wil de GI onderzoek doen naar: het perspectief op omgang tussen de vader en [minderjarige] , het toekomstperspectief voor [minderjarige] en de moeder, de mogelijkheden tot traumaverwerking van [minderjarige] en de gezagspositie van de vader.
4.2
Door en namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de vader en [minderjarige] elkaar in de afgelopen vier jaren slechts eenmaal hebben gesproken, namelijk in januari 2023 onder begeleiding van [jeugdzorg] . Dit betrof een telefoongesprek. Van videobellen was geen sprake. Door de GI worden nog steeds zorgen uitgesproken over de veiligheid van [minderjarige] , meer specifiek dat er een risico zou bestaan op kinderontvoering van [minderjarige] door de vader en/of diens netwerk. Deze zorgen zijn echter niet onderbouwd en bewijs hiervoor ontbreekt. In de zomer heeft [minderjarige] contact gehad met [naam 2] . De vader heeft duidelijk te kennen gegeven hier niets mee te maken te hebben en [naam 2] , anders dan door de GI wordt beweerd, op geen enkele wijze te hebben aangestuurd. [naam 2] is een volwassen vrouw en de vader heeft geen invloed op haar gedrag en/of handelen. Toch wordt dit incident de vader aangerekend. Dit is onterecht en hiermee wordt de vader tekort gedaan. Dit geldt ook wat betreft de wens van de vader tot gezinshereniging. De vader heeft nog altijd de wens dat het gezin wordt herenigd. Deze wens wil niet zeggen dat hij de situatie niet accepteert. Hij oefent zijn wens bovendien ook geenszins uit. Desondanks wordt de vader hier wel op afgestraft. Ook dit doet geen recht aan de vader.
De vader begrijpt dat het contact tussen hem en [minderjarige] stapsgewijs opgebouwd moet worden. De vader staat hiervoor ook open en wil hieraan meewerken. De GI verbiedt echter tot op heden omgang tussen hem en [minderjarige] . Dit is betreurenswaardig en geenszins in het belang van [minderjarige] die duidelijk aangeeft omgang met de vader te willen hebben. De vader is bovendien het gesprek met de GI aangegaan. Hij was aanwezig op het georganiseerde gesprek in oktober 2023 en heeft hieraan zijn medewerking verleend. Om onduidelijke redenen vond dit gesprek plaats op een politiebureau. Dat was intimiderend voor de vader en gaf hem het gevoel dat hij werd onderworpen aan een politieverhoor. In plaats daarvan had een gesprek moeten plaatsvinden over het daadwerkelijke belang van [minderjarige] bij contact met zijn vader en hoe dit plaats zou kunnen vinden. De GI acht een tweede gesprek met de vader in [plaats] noodzakelijk, maar het is voor de vader in verband met vervoersproblemen, zijn financiële positie en gezondheidsklachten, niet mogelijk om naar [plaats] te gaan voor een gesprek. De GI biedt hierin ook geen enkel ander alternatief. Dit is tekenend voor de afgelopen vier jaren, waarbij de vader continu tegen een gesloten deur aan loopt. Hij wil [minderjarige] graag zien, maar is het vertrouwen in de GI door haar handelen compleet kwijt. Er wordt veel van de vader gevraagd, maar van de GI komt niets terug. Het zou de GI sieren wanneer zij de omgang tussen hem en [minderjarige] daadwerkelijk zou opstarten.
De vader is nog altijd bereid om in het vrijwillig kader in goed overleg met de hulpverlening afspraken te maken over de omgang tussen hem en [minderjarige] . De moeder en [minderjarige] verblijven echter op een geheime locatie. Dit levert praktische problemen op. Gelet hierop is de inzet van hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk om de omgang tussen hem en [minderjarige] te kunnen realiseren. De vader voert om deze reden geen verweer tegen het verzoek van de GI alsook de verzochte duur van de maatregelen ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing. Wel verzoekt de vader de GI met klem om hem en [minderjarige] de kans te geven om met elkaar in het komende jaar omgang te hebben.
4.3
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij kan instemmen met het verzoek van de GI. De hele situatie heeft veel impact op de moeder en [minderjarige] . Zij worden achtervolgd door de vader, waardoor zij iedere keer moeten verhuizen. Dit vraagt veel van hen en is niet goed voor [minderjarige] . De moeder wil graag dat [minderjarige] bij haar blijft. Bij haar is [minderjarige] veilig. De moeder wil dat de veiligheid van [minderjarige] voldoende gewaarborgd is bij een eventuele omgang met de vader. De moeder kan hier echter niet meer achter staan gezien het laatste incident van vorig jaar. Hieronder hebben de moeder en [minderjarige] psychisch zeer geleden.
4.4
[minderjarige] heeft in het gesprek met de kinderrechter verteld dat het goed met hem gaat. Hij gaat inmiddels naar school, maar is nog niet aan het sporten. [minderjarige] vindt het niet fijn dat hij iedere keer moet verhuizen. Hij wil dat niet meer. [minderjarige] wil graag omgang met zijn vader en met zijn oudere zus en broer. Hij vindt het prima als iemand erbij is om de omgang te begeleiden, als hij hen maar kan zien.

5.De beoordeling

5.1
Wettelijk kader
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, van het BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een GI wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het BW kan de rechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c, tweede lid, van het BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b, eerste lid, van het BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2
Overwegingen
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling stelt de kinderrechter vast dat het afgelopen jaar (wederom) een onrustig jaar voor [minderjarige] is geweest. In januari 2023 heeft er een eerste (telefonisch) contact tussen de vader en [minderjarige] plaatsgevonden, dat door [jeugdzorg] is begeleid. Dit eerste contact heeft geen vervolg gekregen vanwege de omstandigheid dat er signalen waren dat de oudere zus van [minderjarige] , te weten [naam 2] die woonachtig is bij de vader, actief op zoek was naar [minderjarige] en hem in juni 2023 ook op school heeft gevonden. Er heeft vervolgens (opnieuw) een veiligheidsinschatting van het gezin van de moeder, [minderjarige] en zijn zus [naam 1] plaatsgevonden, waarop code rood is afgegeven. Besloten is dat de moeder, [minderjarige] en [naam 1] per direct moesten verhuizen, welke verhuizing ook heeft plaatsgevonden. Tot op heden heeft er geen contact meer plaatsgevonden tussen [minderjarige] en zijn vader.
Gelet op het voorgaande stelt de kinderrechter vast dat nog altijd sprake is van een situatie waarin de veiligheidsrisico’s als reëel zijn aan te merken. Door het LEC-EER, aan wie de casus is voorgelegd door de GI, is weliswaar geconcludeerd dat er geen sprake is van eer gerelateerd geweld, maar wel dat er een hoog risico is voor [minderjarige] en de moeder. Daarbij heeft het LEC-EER (ten aanzien van [minderjarige] ) aangegeven dat het risico op ontvoering van [minderjarige] waarbij hij mee wordt genomen naar het land van herkomst, plausibel is en dat hiernaar nader onderzoek moet worden gedaan. Los van deze zorg zijn er ook nog steeds zorgen over de fysieke veiligheid van de moeder, vanwege (de mate van) het huiselijk geweld in het verleden en signalen die voor het LEC-EER, maar ook het veiligheidshuis en de GI reden tot zorg zijn. Hierin heeft de GI naar het oordeel van de kinderrechter op goede gronden aanleiding gezien om nadere gesprekken met in ieder geval de vader te voeren om meer inzicht te krijgen in de voorliggende situatie en veiligheidsafwegingen voor [minderjarige] te kunnen maken. Tot op heden heeft er een gesprek tussen de vader en de GI plaatsgevonden, waarin door verschillende omstandigheden, zoals de duur van het gesprek, de langere afwezigheid van een tolk bij dit gesprek alsook de gesloten houding van de vader, weinig informatie voor de GI uit naar voren is gekomen. De vader is daaropvolgend door de GI uitgenodigd voor een tweede gesprek, maar heeft hieraan tot op heden – volgens eigen zeggen omwille van praktische en gezondheidsredenen – geen gevolg gegeven.
Dit alles maakt dat sprake is van een zeer complexe en ingewikkelde situatie. Gezien wordt dat de GI zich inzet om de mogelijkheid tot omgang tussen de vader en [minderjarige] te onderzoeken en daarop in te zetten wanneer de omgang met voldoende veiligheidswaarborgen kan plaatsvinden en dat de vader en [minderjarige] uitkijken naar contact met elkaar. Tegelijkertijd spelen er veiligheidsrisico’s die naar het oordeel van de kinderrechter voldoende zijn onderbouwd en niet genegeerd kunnen worden, en door de GI nog onvoldoende geduid kunnen worden voor het (opnieuw) starten van een voor [minderjarige] veilige omgang met de vader.
Gezien de voorliggende situatie, alsook de omstandigheid dat de moeder samen met [minderjarige] en [naam 1] op een voor de vader en diens netwerk geheime locatie verblijft waarbij iedere vorm van contact en/of communicatie tussen de ouders is uitgesloten, maakt dat de inzet van hulpverlening in het vrijwillig kader nog steeds niet tot de mogelijkheden behoort. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is noodzakelijk om de belangen van [minderjarige] zo goed mogelijk te waarborgen.
De rechtbank is van oordeel dat nog steeds wordt voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het BW en zal het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] daarom toewijzen. Daarbij overweegt de kinderrechter dat door de ouders geen verweer tegen deze maatregel, alsook de verzochte duur van de maatregel, is gevoerd.
Tijdens de ondertoezichtstelling zal in ieder geval aan de volgende doelen moeten worden gewerkt:
- professionele ondersteuning in traumaverwerking door [minderjarige] ;
- duidelijkheid over het toekomstperspectief van [minderjarige] ;
- duidelijkheid over de behoefte en draagkracht van [minderjarige] in het contact met de vader;
- contactherstel tussen [minderjarige] en de vader waarin de veiligheidsrisico’s voor [minderjarige] en de moeder worden ondervangen;
- culturele ondersteuning van de vader in de samenwerking met de GI.
Aangaande het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader overweegt de kinderrechter dat het de komende periode vooral van belang is dat de GI opnieuw gaat onderzoeken of en hoe contactherstel kan plaatsvinden in het belang van [minderjarige] . Gelet op hetgeen door de vader, maar ook de GI, tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht is het zeer de vraag of het alsnog tot een gesprek tussen de vader en de GI zal en kan komen om antwoord te krijgen op de voorliggende vragen bij de GI. Hoewel zij met de GI van oordeel is dat een gesprek met de vader en daaropvolgende gesprekken belangrijk zijn om een nadere veiligheidsafweging te maken, spoort de kinderrechter de GI aan om hiervan af te wijken als dat een doodlopende weg is. De GI zal dan moeten herijken of en hoe zij, gegeven die situatie, verder kunnen werken aan een verantwoord contactherstel. Vanwege de complexe culturele aspecten die verbonden zijn aan de problematiek die voorligt is het in ieder geval wenselijk om ondersteuning in te zetten bij de vader die bekend is met de Syrische cultuur en die hem kan begeleiden bij gesprekken met de GI en/of de betrokken hulpverlening. De kinderrechter verwacht dat de GI die door haar gerade stappen zet om passende hulpverlening in te zetten. Hopelijk voor [minderjarige] biedt dit op enig moment toch een opening voor verantwoord contact met elkaar.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat een uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder met gezag (nog steeds) noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b van het BW. Gezien de hiervoor vermelde veiligheidsrisico’s alsook dat er op dit moment geen enkel contact tussen de vader en [minderjarige] plaatsvindt, en de mogelijkheid tot omgang tussen hen opnieuw moet worden onderzocht, is het in het belang van [minderjarige] dat hij bij zij moeder verblijft. Er zijn geen zorgen over de opvoedingssituatie bij de moeder en gebleken is dat [minderjarige] zich, ondanks alles dat hij heeft meegemaakt, tot op heden nog steeds goed ontwikkelt. Bovendien hebben beide ouders tegen deze maatregel evenmin verweer gevoerd. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder met gezag daarom eveneens verlengen voor de duur van een jaar.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregelen, de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissingen alvast moeten worden gevolgd, ook als er daartegen hoger beroep wordt ingesteld.

6.De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 10 maart 2024 tot 10 januari 2025;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder, zijnde ouder met gezag, met ingang van 10 maart 2024 tot 10 januari 2025;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2024 door mr. De Jong, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier, en op schrift gesteld op 22 februari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.