In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 februari 2024 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin, te weten bij de grootouders aan moederszijde, voor de duur van vier maanden. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren gehouden, waarbij de ouders, hun advocaten en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] erkend is door de vader en dat de moeder belast is met het ouderlijk gezag. De huidige thuissituatie is gespannen, met zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige]. De Raad heeft aangegeven dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen en dat er noodzaak is voor hulpverlening. De kinderrechter heeft besloten dat [minderjarige] onder toezicht wordt gesteld van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland en dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend, met als doel de ontwikkeling van [minderjarige] te ondersteunen en een veiligere opvoedingsomgeving te creëren.
De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen onmiddellijk kunnen worden uitgevoerd, ondanks een eventueel hoger beroep. De kinderrechter heeft grote zorgen over de impact van de huidige situatie op [minderjarige] en benadrukt de noodzaak van hulpverlening voor zowel de ouders als de minderjarige. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.