ECLI:NL:RBZWB:2024:1612

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
C/02/418260 / JE RK 24-109
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 februari 2024 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin, te weten bij de grootouders aan moederszijde, voor de duur van vier maanden. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren gehouden, waarbij de ouders, hun advocaten en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] erkend is door de vader en dat de moeder belast is met het ouderlijk gezag. De huidige thuissituatie is gespannen, met zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige]. De Raad heeft aangegeven dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen en dat er noodzaak is voor hulpverlening. De kinderrechter heeft besloten dat [minderjarige] onder toezicht wordt gesteld van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland en dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verleend, met als doel de ontwikkeling van [minderjarige] te ondersteunen en een veiligere opvoedingsomgeving te creëren.

De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen onmiddellijk kunnen worden uitgevoerd, ondanks een eventueel hoger beroep. De kinderrechter heeft grote zorgen over de impact van de huidige situatie op [minderjarige] en benadrukt de noodzaak van hulpverlening voor zowel de ouders als de minderjarige. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/418260 / JE RK 24-109
Datum uitspraak: 16 februari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Middelburg,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. I. de Dobbelaere-Woets te Terneuzen,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI),
gevestigd te Middelburg,

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het volgende stuk mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 22 januari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] verblijft bij opa en oma moederszijde.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij opa en oma moederszijde voor de duur van vier maanden.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek. De Raad heeft eerder onderzoek gedaan. De ernstig bedreigde ontwikkeling van de op dat moment nog ongeboren baby is toen ondervangen door de inzet van hulpverlening in het vrijwillige kader. Deze hulpverlening is echter onvoldoende van de grond gekomen, omdat het traject door de moeder wordt gestopt of afgehouden wanneer het moeilijk wordt. Er is bij de ouders sprake van een spanningsvolle thuissituatie, waarbij zij in geval van escalatie fysiek en verbaal agressief zijn tegen elkaar. [minderjarige] kan de thuissituatie als onveilig en onvoorspelbaar gaan ervaren. [minderjarige] woont nu bij de grootouders moederszijde (hierna: mz). Sinds zijn verblijf aldaar bestaan er geen acute zorgen over zijn veiligheid. Om de zorgen weg te nemen is het belangrijk dat [minderjarige] opgroeit in een opvoedingsomgeving waarin emotionele en fysieke veiligheid, rust, structuur, duidelijkheid en voorspelbaarheid maar ook steun, troost en affectie aanwezig is. De moeder heeft moeite met haar emotieregulatie en de vader met het aangeven van zijn grenzen. Het is noodzakelijk dat de ouders hiervoor individuele hulpverlening zullen krijgen. De Raad vindt het een grote zorg dat er onduidelijkheid bestaat over het perspectief van [minderjarige] . Er dient een duidelijk plan te komen over de terugkeer van [minderjarige] naar de thuissituatie, dan wel over het contact tussen de ouders en [minderjarige] . Tijdens de mondelinge behandeling licht de Raad toe dat de afgelopen 24 uur zorgelijk zijn geweest. De moeder heeft de Raad de avond voor de mondelinge behandeling bericht dat zij veel pijnstillers had ingenomen uit spanning voor de mondelinge behandeling, waar ze aanvankelijk niet bij wilde zijn. Het geeft volgens de Raad de noodzaak van een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing aan. Het is van belang dat op zeer korte termijn duidelijkheid komt over hoe het contact tussen [minderjarige] en de ouders wordt opgebouwd en naar welke (definitieve) opvoedsituatie toe wordt gewerkt. De Raad verzoekt een uithuisplaatsing voor de duur van vier maanden, omdat het in het belang van [minderjarige] is dat hier binnen die termijn duidelijkheid over komt. Er moet worden gewerkt aan de hechtingsrelatie tussen de ouders en [minderjarige] . Het vrijwillige kader is hiertoe niet meer toereikend. De Raad geeft aan dat tijdens een korte schorsing van de mondelinge behandeling de emoties bij de moeder hoog opliepen, waarbij zij aangaf afstand te willen doen van [minderjarige] . De Raad denk dat dit voorkomt uit een trauma bij de moeder, waar zij, ook in het belang van [minderjarige] , met spoed hulpverlening van Emergis voor moet krijgen.
4.2.
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij kan instemmen met het verzoek van de Raad. De moeder ziet in dat ze tijd nodig heeft om aan zichzelf te werken. Daarentegen is zij ook teleurgesteld en boos, omdat de nodige [hulpverlening] niet is gestart. De gang van zaken die heeft geleid tot het huidige verzoek is oneerlijk verlopen. Soms vindt de moeder het moeilijk om het gevoel te hebben moeder te zijn en te willen vechten voor [minderjarige] . Door alle betrokken hulpverlening en de anonieme melding heeft de moeder de gehele zwangerschap niet kunnen genieten. Ze wilde altijd graag een kind en wilde daar dan ook graag voor zorgen. Nu wordt het zo gemaakt dat ze helemaal niet voor een kind kan zorgen. Door de huidige situatie is de moeder alcohol gaan drinken; om haar verdriet weg te drinken. De verzochte duur van de uithuisplaatsing van vier maanden vindt de moeder te overzien. Mocht dit uiteindelijk onvoldoende blijken, kan worden bezien of het verlengingsverzoek schriftelijk kan worden afgedaan.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling geeft de vader aan bereid te zijn mee te werken met de hulpverlening. Hij vindt het jammer dat [minderjarige] niet thuis woont, maar dit is nu ook niet mogelijk. Het gaat immers niet goed met de moeder en de vader moet zelf gewoon werken, waardoor hij alleen in de avonden en in het weekend bij [minderjarige] kan zijn. Zijn rol als vader vindt hij een hele grote verantwoordelijkheid. De vader heeft zijn best gedaan er voor [minderjarige] te zijn en hoopt dat hij in de toekomst naar huis kan komen.
4.4.
De GI is het met de Raad eens dat er op korte termijn duidelijkheid moet komen over het perspectief van [minderjarige] . Dit is echter naar verwachting niet haalbaar binnen de verzochte duur van vier maanden, maar ze zullen er alles aan doen om dit zo snel mogelijk voor elkaar te krijgen. De ondertoezichtstelling van de ouders wordt geprioriteerd nu de noodzaak hiervan volgens de GI heel groot is. Hierdoor kan de jeugdbeschermer, ondanks de op dit moment bestaande wachtlijst, op korte termijn aan de slag en hulpverlening inzetten. De aanwezige vertegenwoordiger van de GI geeft aan dat zij verwacht zelf de betrokken jeugdbeschermer te worden.

5.De beoordeling

Wettelijk kader

5.1.
Op basis van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd; en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.2.
Op basis van het bepaalde in artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
De kinderrechter heeft besloten dat [minderjarige] onder toezicht wordt gesteld van de GI voor de duur van een jaar, te weten tot 16 februari 2025. Ook wordt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend voor de duur van vier maanden, te weten tot 16 juni 2025. De kinderrechter neemt deze beslissing nadat hij het dossier heeft gelezen, de toelichting van de Raad en de GI heeft gehoord en met de moeder, haar advocaat en de vader heeft gesproken. De kinderrechter komt tot de conclusie dat deze maatregelen nodig zijn om [minderjarige] in zijn ontwikkeling te ondersteunen, ook door het verrichten van onderzoek naar de gezinsproblematiek en opvoedomstandigheden. De kinderechter stelt daarmee vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten.
5.4.
De kinderrechter maakt zich grote zorgen over de impact die de huidige situatie op termijn kan hebben op [minderjarige] . Er is bij de ouders sprake van een spanningsvolle thuissituatie, waarbij zij soms fysiek en/of verbaal agressief tegen elkaar zijn. Daarnaast zijn er zorgen over het softdrugs- en alcoholgebruik van de moeder en heeft zij moeite met haar emotieregulatie. De kinderrechter vindt het zeer zorgelijk te zien dat de moeder voorafgaand aan de mondelinge behandeling, een grote hoeveelheid pijnstillers heeft ingenomen. Ook zegt zij soms afstand te willen doen van [minderjarige] . Zij heeft aangegeven niet altijd het moedergevoel voor hem te hebben. Daarnaast is er zorg over de vraag of de vader eraan toe is om een volwaardige rol in de opvoeding te dragen. De kinderrechter maakt zich dan ook grote zorgen over de hechtingsrelatie tussen [minderjarige] en de ouders. Er bestaat hierdoor ook onduidelijkheid over het perspectief van [minderjarige] . De ouders hebben op dit moment geen (structureel) contact met [minderjarige] , wat de hechtingsrelatie allerminst ten goede komt. Deze situatie is voor [minderjarige] schadelijk, onvoorspelbaar en onveilig.
5.5.
De afgelopen periode is geprobeerd om hulpverlening in het vrijwillige kader in te zetten. Dit is helaas geen passende mogelijkheid gebleken. Het lukt de ouders niet zelf de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen. Het is daarom nodig is dat de GI de belangen van [minderjarige] behartigt, benodigde hulpverlening inzet, monitort of deze hulpverlening wordt benut en vanuit het belang van [minderjarige] besluiten neemt. Het is ook belangrijk dat op zeer korte termijn duidelijkheid komt over het perspectief van [minderjarige] . De GI moet een duidelijk plan maken over de (mogelijkheid tot) terugplaatsing van [minderjarige] in de thuissituatie. Ook moet het contact tussen de ouders en [minderjarige] in de komende periode worden geregeld.
5.6.
De kinderrechter vindt het ook heel belangrijk dat de ouders, ook op zo kort mogelijke termijn, starten met individuele hulpverlening. Voor de moeder moet daarbij opnieuw diagnostisch onderzoek worden gedaan voor haar persoonlijke problematiek. Naast de individuele hulpverlening is het ook van belang dat de ouders samen hulpverlening krijgen in de vorm van ouderschapsbemiddeling. De ouders kunnen daarin samen werken aan hun relatie, leren hoe ouder te zijn voor [minderjarige] en daarbij vertrouwen in elkaar te hebben. Omdat de kinderrechter het belangrijk vindt dat ook alle vier de grootouders in de hulpverlening worden meegenomen, vindt de kinderrechter systemische hulpverlening het meest aangewezen. Doordat de grootouders mz op dit moment fungeren als pleegouders verandert immers hun rol ten opzichte van de ouders. Voorop moet staan dat de ouders zich volledig kunnen richten op de hoofdzaken: goede ouders zijn voor [minderjarige] en hem een veilige stabiele basis bieden.
5.7.
De kinderrechter onderschrijft de doelen zoals de Raad deze heeft opgesteld, te weten:
  • [minderjarige] groeit op in een fysiek en emotioneel veilige opvoedingsomgeving, waarbij hij wordt gestimuleerd in zijn ontwikkeling en er duidelijkheid, voorspelbaarheid, stabiliteit, rust en regelmaat wordt geboden maar ook steun, troost en affectie aanwezig is;
  • [minderjarige] wordt op geen enkele manier blootgesteld aan verbaal en/of fysiek geweld tussen en door ouders of anderszins spanningen tussen ouders en andere volwassenen;
  • [minderjarige] heeft onbelast contact met allebei zijn ouders;
  • Er bestaat duidelijkheid over het perspectief van [minderjarige] ;
  • Ouders accepteren (individuele) hulpverlening;
  • Ouders komen gemaakte afspraken met elkaar en met anderen na en stellen het ouderschap van [minderjarige] centraal.
5.8.
De kinderrechter gaat er vanuit dat de vertegenwoordiger van de GI als betrokken jeugdbeschermer met hoge prioriteit aan de bovenstaande doelen gaat werken, gelet op de hiervoor beschreven zorgen.
5.9.
[minderjarige] verblijft al enige tijd bij de grootouders mz. Nu het van belang is dat [minderjarige] in een veilige omgeving verblijft, de ouders hem dit op dit moment niet kunnen bieden en duidelijk is dat er bij de grootouders mz geen zorgen zijn over zijn veiligheid, vindt de kinderrechter het in het belang van [minderjarige] dat hij daar in ieder geval de komende periode nog zal verblijven. De kinderrechter benadrukt opnieuw dat de relatief korte (verzochte) duur van de uithuisplaatsing een signaal is dat op zeer korte termijn meer duidelijkheid dient te komen over het perspectief van [minderjarige] .
5.10.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.11.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming West Zeeland met ingang van 16 februari 2024 tot 16 februari 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten opa en oma moederszijde met ingang van 16 februari 2024 tot 16 juni 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Oude Weernink als griffier, en op schrift gesteld op 1 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.