ECLI:NL:RBZWB:2024:1613

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
C/02/414115 / FA RK 23-4433
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging hoofdverblijfplaats van minderjarigen in het kader van ouderschap en gezag

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de hoofdverblijfplaats van drie minderjarigen, geboren uit een affectieve relatie tussen de vrouw en de man. De vrouw verzoekt de rechtbank om te bepalen dat het hoofdverblijf van de minderjarigen bij haar komt te liggen, terwijl de man zich verzet tegen deze wijziging. De minderjarigen verblijven sinds augustus 2023 feitelijk bij de vrouw, ondanks dat hun hoofdverblijfplaats bij de man is. De rechtbank heeft eerder een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, en er zijn zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen, die kampen met trauma en gedragsproblematiek. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de minderjarigen aangegeven niet bij de man te willen wonen, wat door de Gecertificeerde Instelling (GI) wordt ondersteund. De rechtbank heeft echter besloten de beslissing op het verzoek van de vrouw aan te houden tot een pro forma datum, om meer duidelijkheid te krijgen over de situatie van de minderjarigen en de effectiviteit van de ingezette hulpverlening. De rechtbank benadrukt het belang van een stabiele opvoedsituatie voor de minderjarigen en de noodzaak om de ontwikkelingen nauwlettend te volgen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/414115 / FA RK 23-4433
datum uitspraak: 18 januari 2024
beschikking over hoofdverblijf
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.M. Molkenboer te Tilburg,
tegen
[de man],
hierna te noemen de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof in Gilze,
over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2011;
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2012;
-
[minderjarige 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 3] 2015.
Als informante in deze zaak wordt aangemerkt:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Tilburg.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de vrouw van 23 augustus 2023;
- de brief van mr. Molkenboer van 25 september 2023 met bijlage;
- het F9-formulier van mr. Van Kerkhof van 19 december 2023 met bijlagen;
- het door de GI ingebrachte (ongedateerde) verslag van het ambulant crisisteam Crossroads, binnengekomen bij de rechtbank op 19 december 2023.
1.2
Op 21 december 2023 heeft de rechtbank de zaak, gelijktijdig met de zaak met zaaknummer C/02/413097 / JE RK 23-1497, mondeling met gesloten deuren behandeld. In beide zaken wordt bij separate beschikking beslist.
Verschenen en gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de advocaat van de vader,
- een vertegenwoordigster van de GI,
- een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3
De rechtbank heeft de minderjarigen naar hun mening gevraagd over het verzoek van de vrouw. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover een gesprek gevoerd met de rechter op 19 december 2023. [minderjarige 3] heeft afgezien van een gesprek met de rechter. Hij heeft de rechter een kort briefje geschreven.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie zijn de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geboren.
2.2
Partijen zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.3
De minderjarigen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de man, maar verblijven op dit moment feitelijk bij de vrouw.
2.4
Bij beschikking van 17 maart 2023 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 19 april 2023 tot 19 april 2024.
2.5
In de zaak met zaaknummer C/02/413097 / JE RK 23-1497 is bij beschikking van
8 september 2023, opgevolgd bij beschikking van 21 december 2023, een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen verleend bij de andere ouder met gezag, te weten de moeder, tot 19 april 2024.
2.6
De man heeft de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit, de vrouw heeft de Turkse nationaliteit.

3.Het verzoek

3.1
De vrouw verzoekt de rechtbank om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat het hoofdverblijf van de minderjarigen bij haar wordt bepaald.

4.De standpunten

4.1
Door en namens de advocaat van de vrouw is aangevoerd dat de minderjarigen langdurig bij de man en zijn partner hebben verbleven. De vrouw heeft zich hiertegen vanaf het begin verzet. Zij had grote zorgen over de veiligheid van de minderjarigen in de thuissituatie van de man, maar werd hierin niet gehoord. Hetzelfde geldt voor de minderjarigen. De minderjarigen hebben meerdere keren aangegeven het niet fijn en prettig te hebben bij de man, maar hierop werd door de hulpverlening niet gereageerd. Dit heeft het vertrouwen van zowel de vrouw als de minderjarigen in instanties een enorme knauw gegeven. Uiteindelijk zijn de minderjarigen begin augustus 2023 toch gehoord, waarna zij bij de vrouw zijn geplaatst. Bij alle drie de minderjarigen is sprake van trauma. Belangrijk is dat de minderjarigen gaan verwerken wat er met hen in de afgelopen jaren is gebeurd. Ook moeten zij weer vertrouwen krijgen in instanties en moet ingezet worden op een herstel van de schoolgang van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De vrouw biedt de minderjarigen een veilige en stabiele thuissituatie en werkt mee aan alle noodzakelijk geachte hulpverlening. De minderjarigen geven duidelijk te kennen niet meer bij de man te willen wonen. Het is belangrijk dat de minderjarigen hierin worden gehoord en serieus worden genomen. Een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen naar de vrouw is in hun belang, temeer nu dit de minderjarigen rust zal geven. Bij de minderjarigen leeft de angst dat zij op een bepaald moment toch terug worden geplaatst bij de man. Met een wijziging van de hoofdverblijfplaats zal deze angst worden weggenomen. De vrouw heeft niet de opzet om de man uit het leven van de minderjarigen te weren. Zij belemmert het contact tussen de minderjarigen en de man niet. Wel acht de vrouw het belangrijk dat het contact tussen de man en de minderjarigen veilig plaatsvindt.
4.2
Door de advocaat van de man is tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat de man een gebroken man is nu de minderjarigen niet langer bij hem wonen. Het ging goed met de minderjarigen toen zij nog bij de man verbleven. De minderjarigen waren gezond en gingen met plezier naar school en hun sport. Tussen de vrouw en de minderjarigen was sprake van een beperkt contact. De band tussen de vrouw en de minderjarigen was weliswaar sterk, maar gezien werd ook dat de vrouw enorm aan de minderjarigen trok. Ook richtte de vrouw veel woede en boosheid op de partner van de man. Door de minderjarigen worden nu stevige beschuldigingen geuit richting de man en zijn partner. De hulpverlening oefent veel druk op hen uit om deze beschuldigingen te erkennen, maar volgens de man is er binnen zijn gezichtsveld niets gebeurd. Het is voor de man dan ook niet mogelijk om zaken te erkennen die niet zijn gebeurd. Daarbij sluit de man niet uit dat de minderjarigen belastende uitspraken naar hem en zijn partner hebben gedaan vanuit loyaliteit richting de vrouw. Bij de beschikking van 8 september 2023 in de zaak met zaaknummer C/02/413097 / JE RK 23-1497, waarbij een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen bij de vrouw is verleend tot 8 januari 2024, heeft de kinderrechter de GI opgedragen met spoed onderzoek te verrichten naar de uitlatingen van de minderjarigen, en dan met name de opvoedcapaciteiten van de partner van de man. Tot op heden is een dergelijk onderzoek echter nog niet verricht. De man vindt het van groot belang dat dit onderzoek alsnog gaat plaatsvinden. Ook staat de man achter individuele hulpverlening voor de minderjarigen, waarbij de man hoopt dat hieruit meer informatie naar voren gaat komen. Voor de man staat het geenszins vast dat het trauma waarmee de minderjarigen op dit moment kampen zijn oorzaak vindt in zijn thuissituatie. Belangrijk is echter dat hierover duidelijkheid komt. De man acht het niet in het belang van de minderjarigen om vooruitlopend op dit onderzoek de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen te wijzigen naar de vrouw. De man verzoekt dan ook om een beslissing op het verzoek van de vrouw aan te houden in afwachting van de uitkomsten van het nog te verrichten onderzoek.
4.3
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling, onder verwijzing naar het ingebrachte verslag van het ambulant crisisteam Crossroads, naar voren gebracht dat de minderjarigen begin augustus 2023 hebben aangegeven niet langer bij de man en zijn partner te willen wonen, maar bij de vrouw. De minderjarigen hebben belastende uitspraken gedaan over de thuissituatie bij de man en de wijze waarop zij zijn behandeld door met name de partner van de man. Zij willen echter niet dat dit wordt gedeeld. Geprobeerd is om hierover het gesprek aan te gaan met de man en zijn partner, maar zij ontkennen de uitspraken van de minderjarigen stellig en geven aan dat de minderjarigen niet de waarheid vertellen. Gebleken is dat bij alle drie de minderjarigen sprake is van trauma. Voor de GI staat vast dat dit trauma van de minderjarigen is ontstaan in de thuissituatie van de man. Een terugplaatsing van de minderjarigen bij de man acht de GI op dit moment dan ook schadelijk voor de ontwikkeling van de minderjarigen en niet in hun belang. Bovendien verloopt de omgang tussen de man en de minderjarigen erg stroef. Tijdens de omgangsmomenten is sprake van een enorme afstand tussen de man en de minderjarigen, waarbij de man veel vragen stelt en de minderjarigen enkel knikken. Van een interactief onbelast gesprek tussen de man en de minderjarigen is geen sprake. De minderjarigen geven ook aan niet echt behoefte te hebben aan contact met de man. Ondanks dat de minderjarigen zwaar beschadigd zijn en behoorlijke gedragsproblematiek laten zien, lukt het de vrouw tot op heden om aan te sluiten bij de minderjarigen en doet zij haar best hen te ondersteunen. Zij staat open voor gesprekken met de betrokken hulpverlening en neemt tips en adviezen die haar door de hulpverlening worden gegeven aan. Gebleken is ook dat de vrouw haar emoties en wantrouwen richting de hulpverlening beter kan uiten en hierin rustiger is geworden. Belangrijk is dat er vanuit een verblijf van de minderjarigen bij de vrouw therapie voor de minderjarigen gaat komen zodat zij gaan leren praten. Alle drie de minderjarigen hebben zeer veel moeite om zich te uiten. Daarnaast lopen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] vast in hun schoolgang, waarbij [minderjarige 3] zelfs nauwelijks nog naar buiten durft te gaan. Hij zit veelal op zijn kamer. Het gezinssysteem is voor behandeling aangemeld bij [jeugdorganisatie], maar helaas is er sprake van een enorme wachtlijst. Belangrijk is echter dat de situatie voor met name [minderjarige 2] en [minderjarige 3] snel gaat verbeteren. Zij lopen vast in hun algehele functioneren. Om die reden zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 3] recent voor individuele hulpverlening aangemeld bij [hulpverlening]. Deze hulpverleningsorganisatie kan op korte termijn starten. De minderjarigen hebben grote behoefte aan duidelijkheid over de plek waar zij verder gaan opgroeien. Een terugplaatsing van de minderjarigen bij de man is niet aan de orde. De minderjarigen kunnen en willen niet bij de man wonen. Het zal de minderjarigen rust geven wanneer zij weten dat zij bij de vrouw kunnen blijven wonen. Ook de GI acht het in het belang van de minderjarigen dat hun verblijf bij de vrouw wordt voortgezet. Dit alles maakt dat de GI achter het verzoek van de vrouw tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen kan staan.
4.4
Door de Raad is tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat bij alle drie de minderjarigen, maar met name bij [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , sprake is van heftige en extreme gedragsproblematiek. Het is heel knap van de vrouw dat zij op dit gedrag weet in te spelen en in de behoeften van de minderjarigen kan voorzien. De vrouw heeft in het verleden moeite gehad om haar emoties op een goede manier te uiten naar instanties, maar heeft hierin een omslag kunnen maken. De man mist de minderjarigen en herkent zich niet in de beschuldigingen die de minderjarigen richting hem en zijn partner hebben gedaan. De Raad acht het echter in het belang van de minderjarigen dat hun plaatsing bij de vrouw op dit moment wordt voortgezet. De vrouw weet, ondanks de gedragsproblematiek die bij alle drie de minderjarigen speelt, goed aan te sluiten bij de minderjarigen en werkt samen met de GI en alle andere instanties die zijn betrokken. Bovendien staat de vrouw open voor hulpverlening voor zowel het gezin als de minderjarigen afzonderlijk. Dit maakt dat er voldoende zicht is op de situatie bij de vrouw. De minderjarigen ervaren veel weerstand richting de man en houden contact vooralsnog af. Een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen naar de vrouw kan de minderjarigen rust en zekerheid geven. Tegelijkertijd is het nog niet duidelijk of de vrouw de zorg voor de minderjarigen, die gezien hun problematiek heel veel van een opvoeder vragen, kan volhouden en wat uit de traumatherapie van alle drie de minderjarigen naar voren gaat komen. Voor de GI staat vast dat het trauma waarmee de minderjarigen kampen is ontstaan in de thuissituatie van de man, maar dit is nog niet onderbouwd vanuit onderzoek en/of de traumatherapie van de minderjarigen. Dit maakt dat de Raad, ondanks dat voor hem vaststaat dat een verblijf van de minderjarigen bij de vrouw op dit moment in hun belang is, niet zonder meer adviseert tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen naar de vrouw. De Raad refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.5
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben, afzonderlijk van elkaar, in het gesprek met de rechter aangegeven dat het goed met hen gaat bij hun moeder en dat zij graag bij haar willen blijven wonen. Zij zouden elke week contact met de vader kunnen hebben onder begeleiding van Sterk Huis, maar hebben hieraan geen behoefte. Zij zien hun vader vaker niet dan wel. [minderjarige 3] heeft in een kort briefje aan de kinderrechter kenbaar gemaakt bij zijn moeder te willen wonen.

5.De beoordeling

5.1
De Nederlandse rechter is bevoegd van het verzoek kennis te nemen, omdat de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Omdat de Nederlandse rechter bevoegd is, is op het verzoek het Nederlands recht van toepassing.
5.2
De rechtbank stelt op basis van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht vast dat ten aanzien van de minderjarigen ernstige zorgen over hun ontwikkeling bestaan. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] kampen alle drie met trauma en laten gedragsproblematiek zien. Daarnaast verloopt de schoolgang van met name [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zeer moeizaam, waarbij [minderjarige 3] steeds meer moeite lijkt te hebben om zich buiten de woning van de vrouw te begeven.
De minderjarigen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de man, maar zij verblijven sinds begin augustus 2023 bij de vrouw. Sinds 8 september 2023 is deze plaatsing geformaliseerd met een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderrechter.
Gebleken is dat de moeder enorm haar best doet om de verzorging en opvoeding van de minderjarigen zo goed mogelijk vorm te geven. Zij weet, ondanks de problematiek die bij de minderjarigen speelt, aan te sluiten bij de minderjarigen en staat daarbij open voor tips en adviezen van de hulpverlening. Daarbij heeft de moeder laten zien haar emoties naar instanties beter te kunnen reguleren en het gesprek met instanties, waar nodig, aan te gaan in plaats van af te wijzen. Dit is een behoorlijke omslag ten aanzien van het verleden. Het contact tussen de minderjarigen en de vader verloopt sinds de uithuisplaatsing van de minderjarigen bij de moeder helaas zeer moeizaam. De minderjarigen houden het contact met de vader af en geven daarbij duidelijk aan niet bij de vader te willen verblijven.
Bij mondelinge beslissing van 21 december 2023, schriftelijk uitgewerkt op 10 januari 2024, in de zaak met zaaknummer C/02/413097 / JE RK 23-1497 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de vrouw verleend tot het einde van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen, te weten 19 april 2024. Daartoe is overwogen dat een voortzetting van het verblijf van de minderjarigen bij de vrouw noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding.
5.3
In de onderhavige zaak ligt ter beoordeling voor het verzoek van de vrouw tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar.
Nu partijen het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] uitoefenen is artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing op het verzoek van de vrouw tot het wijzigen van het hoofdverblijf van de minderjarigen bij haar.
Ingevolge artikel 1:253a, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de ouders of één van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.4
Sinds augustus 2023 laat de vrouw zien dat zij in staat is de zorg en opvoeding voor de minderjarigen te dragen, en daarbij de samenwerking met de GI en de betrokken hulpverlenende organisaties aan te gaan. Dit is zeer positief te noemen aangezien in het verleden de samenwerking tussen de moeder en hulpverlenende instanties zeer moeizaam verliep. Bij de vrouw was sprake van forse emotie-regulatieproblematiek, en wel zodanig dat er een periode zelfs geen contact tussen de vrouw en de minderjarigen is geweest. Zoals hierboven reeds is overwogen is het de vrouw gelukt om hierin een omslag te maken, waarvoor zij een compliment verdient. Hoewel gezien wordt dat de vrouw zeer haar best doet, geeft het handelen en het gedrag van de vrouw in het verleden de rechtbank nog wel enige twijfel of het de vrouw lukt de huidige positieve lijn vast te houden, ook bij eventuele tegenslagen. De rechtbank wil de komende maanden graag nog nader bezien of de vrouw in staat is om aan de minderjarigen een bestendige opvoedsituatie te bieden waarbij het haar blijvend lukt een open en samenwerkende houding aan te nemen naar de GI en de betrokken hulpverlening. Daarnaast heeft de rechtbank in haar overweging meegenomen dat door de GI weliswaar wordt gesteld dat het trauma dat de minderjarigen hebben in de thuissituatie van de man is ontstaan, maar dat een nadere onderbouwing van dit standpunt van de GI vooralsnog ontbreekt. Hierover dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook meer helderheid te komen. Mogelijk dat de traumatherapie die voor alle drie de minderjarigen wordt ingezet meer duidelijkheid over de traumaproblematiek van de minderjarigen kan geven alsook over het ontstaan daarvan.
Het vorenstaande betekent dat de rechtbank, hoewel zij ook begrijpt dat de minderjarigen behoefte hebben aan duidelijkheid over de plek waar zij gaan opgroeien, een beslissing op het verzoek van de vrouw tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen nog te prematuur acht. Zij zal het verzoek van de vrouw dan ook aanhouden, en wel tot de hierna in het dictum genoemde pro forma datum.
De rechtbank verwacht van de advocaten van beide partijen dat zij uiterlijk op de hierna in het dictum genoemde pro forma datum de rechtbank schriftelijk zullen berichten over de stand van zaken op dat moment en de ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan, waaronder onder meer de ingezette hulpverlening, het verloop van het verblijf van de minderjarigen bij de vrouw alsook de omgang tussen de man en de minderjarigen. Na ontvangst van deze berichtgeving zal de rechtbank zich nader beraden over het vervolg van de procedure. Mocht de GI tezijnertijd om een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen verzoeken, dan zullen deze zaken gelet op de samenhang samen behandeld worden. Bij het bepalen van de pro forma datum is hier dan ook rekening mee gehouden.

6.De beslissing

De rechtbank:
houdt de beslissing op het verzoek van de vrouw tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen aan tot
19 maart 2024 PRO FORMA, en verzoekt de advocaten van partijen om haar uiterlijk op voormelde pro forma datum te berichten op de wijze zoals omschreven in rechtsoverweging 5.4;
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Jansen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2024 in aanwezigheid van mr. Snatersen, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.