Op 21 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging. Dit verzoek was ingediend door de officier van justitie op basis van artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) ten aanzien van een betrokkene, geboren in 1993. De rechtbank heeft het verzoek aanhouden voor een periode van twee maanden, omdat er onvoldoende duidelijkheid was over de bereidheid van de betrokkene om in gesprek te gaan over zijn situatie en de voorgestelde zorg. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 februari 2024, waar de betrokkene en zijn advocaat aanwezig waren, werd duidelijk dat de betrokkene niet akkoord ging met de zorgmachtiging en dat hij openstond voor hulpverlening, maar geen medicatie wilde. De casemanagers gaven aan dat er bemoeizorg betrokken was en dat er meer onderzoek nodig was om tot een zorgmachtiging te komen. De rechtbank oordeelde dat het verlenen van een zorgmachtiging op dat moment de situatie zou verslechteren, terwijl een dialoog met de betrokkene mogelijk zou kunnen leiden tot een betere oplossing. De rechtbank verzocht de zorgverantwoordelijke om de rechtbank schriftelijk te informeren over het verdere procesverloop en de standpunten van de betrokkenen. De beslissing om het verzoek aan te houden werd mondeling gegeven door rechter M. Pulskens en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.