ECLI:NL:RBZWB:2024:1640
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen verkeersboete wegens termijnoverschrijding en niet-betaling van zekerheidstelling
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen, waartegen hij beroep had ingesteld bij de officier van justitie. Deze verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, waarna de betrokkene in hoger beroep ging. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor herbehandeling.
Tijdens de zitting op 29 januari 2024 was de betrokkene niet aanwezig, noch zijn gemachtigde. De officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. E.M. Morsink. De rechtbank behandelde de zaak en oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, namelijk het verlopen van de geldigheid van het keuringsbewijs van een motorrijtuig, vaststond. De zittingsvertegenwoordiger verzocht om de zekerheid op nihil te stellen en het beroep ongegrond te verklaren, omdat het te laat was ingediend.
De rechtbank oordeelde dat de betrokkene de zekerheidstelling van € 149,- niet had betaald, maar gaf hem het voordeel van de twijfel en stelde de zekerheid op nihil. Echter, het beroep bij de officier van justitie was te laat ingediend, aangezien de termijn van zes weken was verstreken. De rechtbank concludeerde dat de betrokkene niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die het te laat indienen van het beroep rechtvaardigden. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, zonder inhoudelijke beoordeling van de zaak.