ECLI:NL:RBZWB:2024:1666

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
AWB- 23_10009
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag exploitatievergunning cafetaria

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat het college volgens haar niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 20 maart 2023 voor een exploitatievergunning openbare inrichting voor de exploitatie van een cafetaria met terras op het [adres] te [plaats 2]. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, omdat het beroep kennelijk gegrond is. Dit is mogelijk op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn voor de aanvraag was verstreken voordat eiseres op 29 september 2023 beroep heeft ingesteld. Het beroepschrift voldoet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, waardoor het rechtsgeldig is. Na het instellen van het beroep heeft het college op 8 november 2023 alsnog een besluit genomen, maar eiseres heeft het beroep niet ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat eiseres nog procesbelang heeft bij het beroep, omdat zij verzoekt om de door het college verbeurde dwangsom vast te stellen.

De rechtbank concludeert dat het college een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het te laat is met beslissen, tot maximaal 42 dagen. De hoogte van de dwangsom is vastgesteld op € 1.442,-. Eiseres heeft ook recht op vergoeding van het betaalde griffierecht van € 184,- en proceskosten van € 437,50. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en legt de verplichtingen op aan het college.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 12 maart 2024. Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10009

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats 1], eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de burgemeester van de gemeente Sluis.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat het college volgens haar niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 20 maart 2023 voor een exploitatievergunning openbare inrichting voor de exploitatie van een cafetaria met terras op het [adres] te [plaats 2].
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
1. Partijen zijn het erover eens dat de beslistermijn voor de aanvraag was verstreken voordat eiseres op 29 september 2023 beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag voldoet aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Dit brengt mee dat eiseres rechtsgeldig beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen.
2. De rechtbank stelt vast dat het college na het instellen van het beroep op 8 november 2023 alsnog een besluit heeft genomen. Eiseres kan zich in dit besluit vinden, maar heeft het beroep niet ingetrokken.
3. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of eiseres nog procesbelang heeft bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval omdat uit het beroep volgt dat eiseres de rechtbank heeft verzocht de door het college verbeurde dwangsom vast te stellen. Dit kan op de voet van artikel 8:55c van de Awb echter alleen als het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is. Eiseres heeft daarom nog belang bij het beoordelen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag.
4. Zoals hiervoor reeds is vastgesteld heeft eiseres op 29 september 2023 rechtsgeldig beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag en voldeed het beroepschrift aan de vereisten zoals gesteld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen is dan ook kennelijk gegrond.
4.1.
Eiseres heeft verzocht om de dwangsom van artikel 4:17 van de Awb vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
4.2.
Alhoewel het college op 1 december 2023 heeft aangegeven de volgelopen dwangsom van € 1.442,- aan eiseres uit te betalen, heeft eiseres de rechtbank op 25 januari 2024 bericht dat de dwangsom (nog) niet is uitbetaald en dat het college ook geen dwangsombeschikking bekend heeft gemaakt.
4.3.
Voor zover het college de hoogte van de dwangsom nog niet bij beschikking heeft vastgesteld, doet de rechtbank dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank constateert dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat het college het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
4.4.
Omdat eiseres terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag bepaalt de rechtbank dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden.
4.5.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 437,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een aanvraag gegrond;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 12 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.