ECLI:NL:RBZWB:2024:1671

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
C/02/419312 / HA RK 24-25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. Holierhoek
  • A. van der Ploeg-Hogervorst
  • J. van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van voorzieningenrechter in kort geding wegens vermeende belangenverstrengeling

Op 13 maart 2024 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van verzoekster, die zich benadeeld voelde in de behandeling van haar zaak door voorzieningenrechter mr. Thielen. Verzoekster stelde dat zij onvoldoende gelegenheid had gekregen om haar standpunt toe te lichten tijdens de mondelinge behandeling, terwijl de wederpartij wel uitgebreid het woord had gekregen. Daarnaast vond verzoekster de opmerkingen van de voorzieningenrechter over haar persoonlijke situatie ongepast en had zij het gevoel dat er sprake was van belangenverstrengeling.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, en dat er uitzonderlijke omstandigheden nodig zijn om aan deze onpartijdigheid te twijfelen. De kamer concludeerde dat de opmerkingen van de voorzieningenrechter geen zwaarwegende aanwijzing opleverden voor vooringenomenheid. De gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling werd als zakelijk en relevant beoordeeld, en de vragen die aan verzoekster werden gesteld waren noodzakelijk voor de beoordeling van de zaak.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek kennelijk ongegrond en besloot dat de hoofdzaak, die betrekking had op een executie kort geding, voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de rechters M. Holierhoek, A. van der Ploeg-Hogervorst en J. van Noort.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Middelburg
zaaknummer / rekestnummer: C/02/419312 / HA RK 24-25
Uitspraak van 13 maart 2024
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
procederend in persoon.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek per e-mailbericht van 20 februari 2024;
  • de schriftelijke mededeling van mr. Thielen van 20 februari 2024 dat zij niet in
de wraking berust;
- de schriftelijke reactie van mr. Thielen van 21 februari 2024 op het
wrakingsverzoek;
- de schriftelijke reactie van verzoekster van 26 februari 2024 op de aantekeningen van de
zitting van 16 februari 2024 in de hoofdzaak;
- de schriftelijke reactie van verzoekster van 29 februari 2024 op de reactie van
mr. Thielen van 21 februari 2024;
- de processtukken zoals opgenomen in het dossier van de voorzieningenrechter in de
hoofdzaak met zaaknummer 10921472 VV EXPL 24-6.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van voorzieningenrechter mr. Thielen (hierna: de voorzieningenrechter).

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter het uitgangspunt geldt dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Een uitzonderlijke omstandigheid kan een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter jegens een procespartij vooringenomenheid koestert, of dat een bij een partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Verzoekster legt aan haar wrakingsverzoek ten grondslag dat zij bij de mondelinge behandeling ter terechtzitting in de hoofdzaak onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om haar vordering toe te lichten. Volgens verzoekster heeft de gedaagde partij in de hoofdzaak van de voorzieningenrechter daarentegen wel de gelegenheid gekregen uitgebreid het woord te voeren. Afgezien daarvan vindt verzoekster het ongepast dat de voorzieningenrechter gevraagd heeft waarom zij ervoor zou hebben gekozen in verwachting te raken. Verzoekster vraagt zich af wat de opmerking van de voorzieningenrechter over haar twee hondjes, waar zij eten voor moet kopen, met de feiten van de zaak te maken heeft. Zij heeft niet de gelegenheid gekregen uit te leggen dat zij voor haar PTSS EMDR-therapie heeft gevolgd. Als gevolg van de wijze van behandeling is verzoekster ‘dichtgeklapt’. Zij was daardoor niet in staat verweer te voeren tegen dat wat gedaagde in de hoofdzaak over haar zei. De voorzieningenrechter heeft vervolgens geconcludeerd dat de beslissing niet in haar voordeel uit zal vallen. Verzoekster heeft er gelet op de gang van zaken geen vertrouwen in dat er een rechtvaardige uitspraak in het kort geding zal volgen. Zij denkt dat er sprake is van belangenverstrengeling.
3.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat de opmerkingen die verzoekster met betrekking tot de zittingsaantekeningen heeft gemaakt geen aanleiding geven om aan te nemen dat die niet goed weergeven wat is besproken. Zittingsaantekeningen zijn een (voornamelijk) zakelijke weergave van dat wat op de zitting is besproken. Daarin wordt opgenomen wat relevant is voor de beoordeling van het geschil. De wrakingskamer is van oordeel dat de zittingsaantekeningen daaraan voldoen. Het is dus geen letterlijk verslag van alles wat is gezegd. Het enkele feit dat er sprake zou zijn van een typefout rechtvaardigt niet de conclusie dat de zittingsaantekeningen zouden zijn gemanipuleerd.
3.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat het verloop van de mondelinge behandeling zoals dat uit de zittingsaantekeningen blijkt geen zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de voorzieningenrechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat een bij haar daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De hoofdzaak betreft een executie kort geding. Bij (verstek)vonnis van 25 oktober 2023 zijn verzoekster en haar partner onder meer (onherroepelijk) veroordeeld tot ontruiming van de door hen van gedaagde in de hoofdzaak (hierna: Alwel) gehuurde woning. De wet biedt slechts een zeer beperkte mogelijkheid om tot schorsing van de executie van een onherroepelijk vonnis te komen. Dit betekent dat het kort geding zich niet leent voor een volledige behandeling van het geschil tussen verzoekester en Alwel. De voorzieningenrechter heeft, om te trachten te achterhalen of er sprake was van omstandigheden die voor schorsing aanleiding geven, verzoekster (kritische) vragen gesteld. Uit de zittingsaantekeningen blijkt niet dat de voorzieningenrechter daarbij de belangen van verzoekster uit het oog heeft verloren. De voorzieningenrechter heeft proberen te achterhalen hoe het komt dat er een huurachterstand is ontstaan. Verzoekster heeft de vragen (uitgebreid) beantwoord. Aan de orde is gekomen het geschil met de buren, de aandoening van verzoekster uit het verleden, de inkomsten van verzoekster en haar partner en het door verzoekster op advies van de gynaecoloog huren van een chalet. De voorzieningenrechter heeft verzoekster gevraagd of er sprake was van schuldhulpverlening. Ook zijn de door verzoekster met gedaagde in de hoofdzaak (hierna: Alwel) getroffen maar niet nagekomen betalingsregelingen aan de orde gekomen. De voorzieningenrechter heeft gesignaleerd dat er twee honden zijn waarvan de zorg ook kosten met zich brengt. Vanwege dit kostenaspect was de vraag van de voorzieningenrechter relevant. De voorzieningenrechter heeft naar aanleiding van de aandacht die verzoekster vroeg voor de positie van haar minderjarige kind, een baby van 4 maanden, haar voorgehouden dat belangen van kinderen meewegen bij de ontruiming maar dat het aan de ouders is om voorzieningen te treffen om de nadelige gevolgen van de ontruiming voor de minderjarige te beperken. In dat opzicht heeft de voorzieningenrechter benoemd dat verzoekster in de periode van januari 2023 tot oktober 2023 geen huur betaalt terwijl zij toen wel in verwachting is geraakt. Ook die vraag was van belang, aangezien aan een zwangerschap en het ouderschap kosten zijn verbonden. Anderzijds heeft de voorzieningenrechter ook Alwel kritisch bevraagd met betrekking tot de administratieve verwerking van de door verzoekster in de incassoprocedure betaalde bedragen. De voorzieningenrechter heeft bij Alwel voorts de vraag neergelegd of er nog een oplossing voor verzoekster mogelijk was. Zij heeft daarbij Alwel de door verzoekster ter zitting voorgestelde mogelijkheid voorgelegd haar een andere woning met lagere huurlasten ter beschikking te stellen.
De wrakingskamer is gelet op al het voorgaande van oordeel dat de gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling niet tot de conclusie kan leiden dat de bij verzoekster ontstane vrees dat er sprake is van een belangenverstrengeling objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal het verzoek dus kennelijk ongegrond verklaren.
3.6.
Omdat er sprake is van een kennelijk ongegrond wrakingsverzoek laat de wrakingskamer een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 lid 2 sub a van het Wrakingsprotocol van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (gepubliceerd op de website www.rechtspraak.nl, zie rechtbank Zeeland-West-Brabant, regels en procedures, wrakingsprotocol).

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart het verzoek kennelijk ongegrond,
4.2.
bepaalt dat de zaak met nummer 10921472 / VV EXPL 24-6 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens indiening van het verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. Holierhoek, mr. Van der Ploeg-Hogervorst en mr. Van Noort en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024.