Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het schriftelijke wrakingsverzoek per e-mailbericht van 20 februari 2024;
- de schriftelijke mededeling van mr. Thielen van 20 februari 2024 dat zij niet in
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 13 maart 2024 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van verzoekster, die zich benadeeld voelde in de behandeling van haar zaak door voorzieningenrechter mr. Thielen. Verzoekster stelde dat zij onvoldoende gelegenheid had gekregen om haar standpunt toe te lichten tijdens de mondelinge behandeling, terwijl de wederpartij wel uitgebreid het woord had gekregen. Daarnaast vond verzoekster de opmerkingen van de voorzieningenrechter over haar persoonlijke situatie ongepast en had zij het gevoel dat er sprake was van belangenverstrengeling.
De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, en dat er uitzonderlijke omstandigheden nodig zijn om aan deze onpartijdigheid te twijfelen. De kamer concludeerde dat de opmerkingen van de voorzieningenrechter geen zwaarwegende aanwijzing opleverden voor vooringenomenheid. De gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling werd als zakelijk en relevant beoordeeld, en de vragen die aan verzoekster werden gesteld waren noodzakelijk voor de beoordeling van de zaak.
Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek kennelijk ongegrond en besloot dat de hoofdzaak, die betrekking had op een executie kort geding, voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de rechters M. Holierhoek, A. van der Ploeg-Hogervorst en J. van Noort.