4.3.Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
5. De heffingsambtenaar heeft aan de waardevaststelling een taxatiematrix ten grondslag gelegd. Deze matrix is in beroep door de [taxateur] opgesteld.
In de matrix is de waarde van de woning op basis van een vergelijking met referentiewoningen vastgesteld op € 590.678. Als referentiewoningen zijn gebruikt de woningen aan de [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] , te [plaats] .
6. Ten aanzien van de bruikbaarheid van de door de heffingsambtenaar gebruikte referentiewoningen aan de [adres 2] en [adres 3] overweegt de rechtbank dat het bouwjaar van deze woningen (1968) te afwijkend is van de woning om als bruikbare vergelijking te kunnen dienen. Het vorenstaande heeft tot gevolg dat alleen [adres 4] nog als bruikbaar vergelijkingsobject kan dienen. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar voor de onderbouwing van de door hem verdedigde waarde niet kan volstaan met alleen dit vergelijkingsobject. Uit de methode van systematische vergelijking volgt dat de waardevaststelling in beginsel dient te steunen op meer dan één vergelijkingsobject. Dit kan anders zijn wanneer sprake is van een zeer goed vergelijkingsobject, met name in het geval van een (vrijwel) identieke woning. Daarvan is geen sprake, omdat het vergelijkingsobject onder meer recent is gerenoveerd in tegenstelling tot de woning.
7. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
Omdat de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of belanghebbende de door hem gestelde waarde van € 527.000 aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Voor zover belanghebbende heeft gewezen op de waardeontwikkeling in de gemeente Oisterwijk overweegt de rechtbank dat dit belanghebbende niet kan baten. Doel en strekking van de Wet WOZ brengen met zich mee dat de waarde van een onroerende zaak voor elk tijdvak opnieuw wordt bepaald aan de hand van feiten en omstandigheden die zich op of rond de waardepeildatum voordoen. Daarbij is niet bepalend de waarde die op de vorige waardepeildatum aan de onroerende zaak is toegekend en evenmin algemene indexcijfers. De waarde van een specifieke woning volgt niet precies de waardestijging of -daling van de markt (zie uitspraak Rb. Zeeland-West-Brabant van 20 mei 2022, ECLI:NL:RBZWB: 2022:2759). Voor zover belanghebbende heeft gesteld dat de heffingsambtenaar is uitgegaan van onjuiste objectgegevens (de berging/schuur zou een kleiner oppervlakte hebben) overweegt de rechtbank dat belanghebbende deze stelling niet met objectiveerbare gegevens heeft onderbouwd. Deze stelling acht de rechtbank daarom niet aannemelijk.
Vaststelling waarde van de woning door de rechtbank.
8. Omdat geen van beide partijen er in is geslaagd om de voorgestelde waarde van de woning aannemelijk te maken, bepaalt de rechtbank de waarde van de woning op de waardepeildatum schattenderwijs op € 550.000.