In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 februari 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 426.000 per 1 januari 2021. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelde een lagere waarde van € 350.000 voor. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond en verdedigde de vastgestelde waarde in het beroep.
De rechtbank heeft op 1 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende en haar gemachtigde niet verschenen. De heffingsambtenaar was vertegenwoordigd. De rechtbank beoordeelt of de vastgestelde waarde van de woning te hoog is. De waarde is vastgesteld aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de verkoopopbrengst van vergelijkbare woningen rondom de waardepeildatum is gebruikt. De heffingsambtenaar heeft een matrix gepresenteerd die de waarde van de woning op € 434.000 vaststelt, gebaseerd op vergelijkbare woningen aan [adres 2], [adres 3] en [adres 4].
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld en dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn. Het beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.