ECLI:NL:RBZWB:2024:1684

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
C/02/415337 / FA RK 23-5026
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
  • mr. Holierhoek
  • mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanhouding verzoek beëindiging gezag wegens positieve ontwikkelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de beëindiging van het gezag van de ouders over de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland als voogd aan te stellen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden, omdat er recente positieve ontwikkelingen zijn bij de ouders. De ouders hebben beiden aangegeven dat ze hun leven op orde hebben en dat ze zich inzetten voor de kinderen. De rechtbank heeft besloten om de beslissing over het verzoek aan te houden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling vóór 21 september 2024, zodat de ouders de kans krijgen om hun positieve lijn door te zetten. De ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing zijn verlengd tot 26 februari 2025, zodat de kinderen geen last hebben van een nieuwe mondelinge behandeling. De Raad en de GI zijn gevraagd om voor de nieuwe behandeling een schriftelijk standpunt in te nemen over het verzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/415337 / FA RK 23-5026
Datum uitspraak: 12 maart 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over de gezagsbeëindiging
in de zaak van
De Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland,
locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2013 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. S. van Steenberge te Terneuzen,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. C.E.J.E. Kouijzer te Middelburg,
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI),
gevestigd in Middelburg,

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 26 oktober 2023;
- het bericht van de Raad met bijlagen van 9 november 2023;
- de brief van de Raad met bijlagen van 8 november 2023;
- de pleitnota van mr. Kouijzer zoals overgelegd tijdens de mondelinge behandeling;
- de pleitnotitie van mr. Van Steenberge zoals overgelegd tijdens de mondelinge behandeling.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 februari 2024, gelijktijdig met het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing (bekend onder zaak- en rekestnummer C/02/417528 / JE RK 23-2296). Hierbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn erkend door vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn getrouwd geweest. Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
2.3.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij beschikking van 26 november 2021 voorlopig onder toezicht gesteld en heeft hen bij deze beschikking uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg. Bij beschikking van 18 februari 2022 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld en is er een machtiging tot uithuisplaatsing van hen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend. Sindsdien zijn de maatregelen steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 16 februari 2024 en tot 26 maart 2024. Het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing is bij deze beschikking aangehouden.
2.5.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven op grond van voornoemde machtiging sinds december 2021 in het huidige gezinshuis.
2.6.
De GI heeft zich bij brief van 9 november 2023 bereid verklaard om de voogdij de aanvaarden.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de vader en de moeder te beëindigen en adviseert de GI tot voogdes over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft aan de rechtbank gevraagd het gezag van de moeder en de vader te beëindigen. Hij heeft daarbij het advies gegeven om de voogdij over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] aan de GI te geven. Dit betekent dat de GI in plaats van de moeder en de vader voortaan de belangrijke beslissingen over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zou mogen nemen. De Raad baseert zijn standpunt op zijn rapport van 26 oktober 2023. De Raad geeft – kort samengevat - in zijn rapport aan dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , omdat zij beiden een zeer belast verleden hebben dat zich kenmerkt door huiselijk geweld, een uithuisplaatsing en daarna diverse overplaatsingen. Zij hebben een zeer beschadigde ontwikkeling en geen ruimte meer voor onrust en onduidelijkheid over hun perspectief. De ouders zijn niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn te dragen. Het is hen niet gelukt om een stabiel leven te krijgen. Het besluit is genomen dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zullen opgroeien in het gezinshuis. Beide jongens zijn zich voorzichtig aan het hechten in het gezinshuis. De ouders en gezinshuisouders hebben geen contact met elkaar. De ouders willen een uitbreiding van het contact met [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en zij zijn in het verleden wisselend gebleken qua beschikbaarheid en bereikbaarheid. Om die reden is een voortzetting van de situatie in het vrijwillig kader niet passend en te onzeker. Ook een voortzetting van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing vindt de Raad niet passend, aangezien al vast staat dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] niet meer terug thuis zullen gaan wonen. Het is belangrijk dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] weten dat zij mogen opgroeien in het gezinshuis en dat zij niet belast zullen worden met jaarlijkse verlengingen van maatregelen en de daarbij horende uitnodigingen om te worden gehoord door de kinderrechter. Voorkomen moet worden dat zij op die manier steeds opnieuw belast worden met de situatie en onzekerheid over de plaatsing..
4.2.
Door en namens de vader wordt verzocht het verzoek af te wijzen, nu het met het oog op de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) mogelijk is om het gezag te behouden. De voortzetting van de familieband is niet schadelijk voor de kinderen. De vader misbruikt het gezag niet, hij werkt mee en houdt gezagsbeslissingen niet tegen. De kritiek die is geuit in het raadsonderzoek heeft hij zich aangetrokken en daar heeft hij iets mee gedaan. Dit wordt ook gezien door de omgangsbegeleiding. De vader stemt er duurzaam mee in dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] opgroeien in het gezinshuis en hij geeft hen hiervoor emotionele toestemming. Hij heeft dit zelfs opgenomen in een filmpje voor hen. Hij is op bepaalde punten verkeerd begrepen en hij heeft wellicht uitspraken klakkeloos gedaan, zoals het bagatelliseren van de trauma’s van de kinderen. Hij ziet in dat zij veel hebben meegemaakt. De vader heeft zelf nu een stabiel leven. Het gaat goed met hem. Zijn gezag hoeft niet beëindigd te worden. Een lichtere maatregel volstaat in deze situatie, al dan niet via het laten doorlopen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing door middel van jaarlijkse schriftelijke verlengingen. Zittingen zijn voor de vader niet nodig, zodat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] daarmee niet behoeven te worden belast. Wel is het belangrijk dat er gewerkt wordt aan de communicatie met het gezinshuis en wenst de vader uitbreiding van de contacten met [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Tot slot maakt de vader zich zorgen over de vele wisselingen die al zijn geweest in jeugdbeschermers en of dit ook zo zal zijn bij een voogdijmaatregel.
4.3.
Door en namens de moeder wordt eveneens gevraagd om met het oog op de jurisprudentie van het EHRM het verzoek af te wijzen. De moeder erkent haar persoonlijke problematiek, maar het gaat nu goed met haar. Zij heeft sinds het raadsrapport heel mooie stappen gezet. Zo heeft zij een eigen woning, krijgt hulpverlening en is ze al een jaar clean. Zij is voornemens haar positieve ontwikkeling door te zetten en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn hierin een grote stimulans voor haar. De moeder misbruikt het gezag niet en er zijn geen moeilijkheden geweest bij het nemen van gezagsbeslissingen. De hulpverlening wordt geaccepteerd, de moeder staat achter het opgroeien van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in het gezinshuis zoals zij ook richting hen uitdraagt en de kinderen worden niet belast met verlenging van de maatregelen. Dat de moeder soms druk en chaotisch is tijdens bezoeken komt omdat zij het graag goed wil doen en er maar weinig tijd is. Als de bezoeken wat langer zouden duren zou er meer rust zijn. Dankzij de medicatie die zij nu slikt ervaart ze ook meer rust en ruimte om [minderjarige 2] en [minderjarige 1] positief te benaderen. Er is voor haar nog ruimte om te groeien en zaken onder controle te krijgen. Een gezagsbeëindiging is niet noodzakelijk om duidelijkheid over het toekomstperspectief van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] te bewerkstelligen. Hiervoor is emotionele toestemming nodig en die krijgen zij al. Iedereen zou willen dat zijn/haar kinderen thuis komen wonen, maar de moeder ziet in dat dat niet gaat. Zij zal de kinderen niet weg halen uit het gezinshuis, dan heeft ze liever wat meer bezoek tijdens de vakanties bijvoorbeeld. Voor jaarlijkse verlengingen van de maatregelen is voor de moeder geen zitting nodig, zodat de kinderen er geen last van zullen hebben. Tot slot benoemt de moeder dat zij graag weer contact wil hebben met de gezinshuisouders, zoals voorheen ook het geval was. Zij maakt zich er zorgen over wat de gezinshuisouders gaan doen in het kader van contactonderhoud en bezoek indien het gezag wordt beëindigd.
4.4.
De GI brengt naar voren dat de kinderen een positieve ontwikkeling doormaken in het gezinshuis. De ouders blijven binnen hun mogelijkheden in samenwerking met de GI en hulpverlening. Wegens haar eigen problematiek kan de moeder de ene keer meer bieden dan de andere keer. De verlengingen zijn niet leuk voor zowel de ouders als de kinderen. De GI ziet nog wel mogelijkheden in de samenwerking met de ouders, zowel binnen de huidige maatregelen als binnen een voogdijmaatregel. Ouders blijven hoe dan ook zeer belangrijk. Ten aanzien van de bezoeken laat de GI zich informeren door de omgangsbegeleiding en de gezinshuisouders. De gezinshuisouders kijken van achter glas mee met de bezoeken van de ouders aan de kinderen, zodat zij na afloop van de bezoekmomenten goed kunnen aansluiten bij de kinderen. Dat is belangrijk in het kader van de hechting. De GI zou moeten onderzoeken of een uitbreiding van het contact mogelijk is, indien de kinderen dat ook willen. De positieve ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat de vader nu dezelfde regeling heeft als de moeder. De positieve ontwikkelingen van de moeder zijn nog zeer recent, maar behoeven ook wat nuancering.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
De rechtbank overweegt het volgende.
Vast staat dat geen van de ouders het gezag misbruikt, dit is niet gesteld en ook niet gebleken. De rechtbank moet dan toetsen of sprake is van de andere grond om het gezag van de ouders te beëindigen. Daarbij let de rechtbank ook op de jurisprudentie van het EHRM en de ontwikkelingen die hierin gaande zijn. Het rapport van de Raad waarop het verzoek is gebaseerd is van oktober 2023 en de gesprekken die tijdens het onderzoek zijn gevoerd zijn veelal van augustus 2023. Sindsdien lijkt er sprake te zijn van positieve ontwikkelingen. Beide ouders stellen dat het goed gaat met hen en dat zij hun leven op orde hebben, dan wel hard aan de slag zijn om dit zo te krijgen. Zij hebben beiden een eigen woning. De moeder accepteert hulpverlening en stelt dat zij clean is. Beide ouders zetten zich in om afspraken na te komen en hierin betrouwbaar en voorspelbaar te zijn. De kritiek die is geuit op hoe de bezoeken van beide ouders verlopen nemen zij ter harte en zij werken hier beiden aan. Kennelijk blijkt uit de bezoekverslagen dat hierin een positieve ontwikkeling wordt gezien. De rechtbank beschikt niet over deze verslagen. Er is niet gebleken dat de ouders tot op heden gezagsbelissingen hebben tegengehouden of vertraagd en zij stellen beiden dat zij duurzaam instemmen met het opgroeien van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in het gezinshuis. De emotionele toestemming dragen zij uit naar [minderjarige 2] en [minderjarige 1] .
5.3.
Gelet op al het voorgaande vindt de rechtbank het nog te vroeg om een beslissing te nemen op het verzoek van de Raad. Er is sprake van recente positieve ontwikkelingen en de rechtbank vindt het belangrijk om te zien of de ouders deze ontwikkelingen kunnen vasthouden en uitbreiden. Om die reden zal de rechtbank de beslissing op het verzoek aanhouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling gelegen vóór 21 september 2024. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing bij beschikking van 12 maart 2024 zijn verlengd tot 26 februari 2025. Op deze manier wordt de tijd gegeven aan de ouders om de positieve lijn door te zetten en zullen de kinderen geen last hebben van een nieuwe mondelinge behandeling. Zij zijn immers geen van beiden ten tijde van de nieuwe mondelinge behandeling 12 jaar oud en hoeven daarom nog niet te worden gehoord. Aan de Raad wordt gevraagd om uiterlijk twee weken voor de nader te bepalen mondelinge behandeling een schriftelijke update te geven, met daarin een duidelijk standpunt of kan worden volstaan met het voortzetten van de lichtere maatregelen. Ook aan de GI wordt gevraagd om uiterlijk twee weken voorafgaand aan de mondelinge behandeling een schriftelijk standpunt in te nemen over het voorliggende verzoek, onder overlegging van de bezoekverslagen die tot op dat moment beschikbaar zijn. Het staat beide partijen vrij om hier vervolgens op te reageren. Aan de betrokken partijen zal verzocht worden om verhinderdata op te geven voor de periode van 1 augustus 2024 tot 21 september 2024.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
houdt de behandeling van het verzoek van de Raad aan tot een nader te bepalen mondelinge behandeling gelegen vóór 21 september 2024, waarvoor aan partijen verhinderdata zullen worden opgevraagd voor de periode 1 augustus 2024 tot 21 september 2024;
6.2.
verzoekt de Raad en de GI uiterlijk twee weken voorafgaand aan de nadere mondelinge behandeling een schriftelijk standpunt in te nemen over het voorliggende verzoek, met inachtneming van hetgeen hierover is opgenomen onder rechtsoverweging 5.3.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, voorzitter, mr. Holierhoek en mr. Hendriks, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2024, in aanwezigheid van mr. Van Ginneke als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.