ECLI:NL:RBZWB:2024:1697

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
02-019965-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • Pellikaan
  • Hamburger
  • Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Veroordeling voor diefstal met geweld in vereniging.

Op 13 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die beschuldigd werd van diefstal met geweld in vereniging. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 28 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd ervan beschuldigd op 26 juli 2022 samen met anderen een straatroof te hebben gepleegd, waarbij van twee slachtoffers goederen werden afgenomen met geweld en bedreiging. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de straatroof, ondanks zijn verdediging dat hij niet actief geweld had gebruikt. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, wat leidde tot de bewezenverklaring van het medeplegen van de diefstal.

De rechtbank legde de verdachte een werkstraf van 60 uur op, alsook een voorwaardelijke jeugddetentie van één week, met bijzondere voorwaarden die gericht zijn op begeleiding en toezicht door de jeugdreclassering. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn beperkte rol in het delict. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2], voor materiële en immateriële schade, met een totaalbedrag van € 2.196,80. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers, waarbij ook de psychologische gevolgen voor [slachtoffer 2] werden genoemd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-019965-23
vonnis van de meervoudige kamer van 13 maart 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats]
wonende [woonadres]
raadsman mr. B.J.P. van Gils, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 28 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 26 juli 2022 samen met anderen een straatroof heeft gepleegd, waarbij van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met (bedreiging met) geweld een portemonnee, sleutelbos, airpods en twee petten zijn afgenomen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen een diefstal met geweld heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de verklaringen van de aangevers en de camerabeelden. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] zijn geslagen en vooraf is gezegd dat ze de jongens zouden gaan beroven. Als verdachte niet wist wat er zou gaan gebeuren, dan heeft hij dat wel gezien en is er bij gebleven. De officier van justitie is er ook van overtuigd dat verdachte het petje van [slachtoffer 2] heeft gepakt, maar ook als dat niet zo is, dan is verdachte er nog steeds bij gebleven. Dat maakt hem een medepleger.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Verdachte was op 26 juli 2022 samen met een aantal andere jongens op de kermis toen bij twee jongens met (bedreiging met) geweld diverse spullen zijn afgenomen. Uit het dossier volgt dat er aanwijzingen zijn dat verdachte bij het afpakken van één van de petjes betrokken is geweest. Hij heeft de pet van [slachtoffer 2] kort in zijn bezit gehad. Het afnemen van deze pet is echter niet met geweld gegaan.
De verdediging is van oordeel dat er onvoldoende sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Uit het dossier volgt niet duidelijk dat er een plan, of een taakverdeling is ge om de aangevers (met geweld) spullen afhandig te maken. Verdachte is alleen indirect betrokken geweest bij de pet van het hoofd van [slachtoffer 2] pakken/grissen. Op basis van het dossier kan enkel vastgesteld worden dat verdachte de pet van [slachtoffer 2] even onder zich heeft gehouden. Alleen de verklaring van [medeverdachte 1] bij de politie is belastend ten aanzien van verdachte. Deze verklaring is echter aantoonbaar leugenachtig en niet bruikbaar voor het bewijs.
De verdediging stelt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om te komen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde medeplegen en verzoekt de rechtbank om verdachte vrij te spreken van het medeplegen van diefstal met geweld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op 26 juli 2022 het slachtoffer zijn geworden van een straatroof. Zij waren op die dag, samen met nog een vriend, op de kermis in Tilburg. Net toen zij het kermisterrein verlieten werden zij aangesproken door een groepje jongens. Deze groep jongens gaf aan dat [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en hun vriend mee moesten lopen. Zij zijn met de groep jongens meegelopen naar een steegje. Tijdens het lopen werd door één van de jongens al de pet van [slachtoffer 2] afgepakt. In het steegje aangekomen werd [slachtoffer 1] geduwd waardoor hij ten val kwam. [slachtoffer 1] werd door dezelfde persoon die hem had geduwd in zijn gezicht geslagen. Ook werden van [slachtoffer 1] zijn portemonnee en airpods afgenomen. Eerder was ook zijn pet al afgepakt. [slachtoffer 2] werd door één van de jongens met de vuist tegen zijn rechter slaap geslagen en kreeg vervolgens een trap tegen zijn linker wang.
Medeplegen
Voor een bewezenverklaring van medeplegen dient volgens vaste rechtspraak vast komen te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Hierbij dient rekening gehouden te worden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering van de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Verdachte heeft bekend dat hij op 26 juli 2022 aanwezig was op de kermis in Tilburg en dat hij samen met een groep jongens betrokken was bij het afpakken van een pet van [slachtoffer 2] . Op camerabeelden is deze groep jongens met de slachtoffers te zien. Verdachte en het merendeel van de medeverdachten zijn aan de hand van deze camerabeelden herkend. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten. Zij hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangesproken en gezegd dat zij mee moesten lopen. Bijna direct wordt al de pet van [slachtoffer 2] door een medeverdachte afgepakt en doorgegeven aan onder meer verdachte die de pet onder zijn kleding stopt. Tijdens het lopen werden [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en hun vriend omringd door verdachte en medeverdachten. Verdachte en medeverdachten hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar een steegje geleid. In het steegje aangekomen is [slachtoffer 1] tegen de grond geduwd en geslagen en zijn ook goederen van hem afgenomen. [slachtoffer 2] is in het steegje geslagen en geschopt. Er is daarbij gezwaaid en gedreigd met een hangslot. Vervolgens zijn de verdachten als groep samen weggerend.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een straatroof waarbij zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] met (bedreiging met) geweld zijn beroofd van goederen. Dat verdachte geen spullen heeft afgenomen of geweld heeft gebruikt doet daar niet aan af. Hij was vanaf het moment dat de slachtoffers werden aangesproken aanwezig, heeft samen met de medeverdachten de slachtoffers omsingeld om hen zo naar het steegje te leiden, heeft de pet van [slachtoffer 2] onder zich gehad, heeft zich tijdens de beroving niet gedistantieerd en is samen met de medeverdachten weggerend na de straatroof. Verdachte en medeverdachten zijn, nu er sprake is van medeplegen, aansprakelijk voor elkaars gedragingen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 26 juli 2022 te Tilburg,
aan de openbare weg, te weten de Kapelhof, tezamen en in vereniging met anderen,
- een portemonnee, inhoudende een bankpas en een rijbewijs en een OV-Kaart en een geldbedrag,
- een sleutelbos en
- airpods en
- twee petten
die geheel aan [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te
maken, door
- aan voornoemde [slachtoffer 2] mede te delen dat hij niet te veel moest praten en gewoon mee moest lopen en dat er niets zou gebeuren als hij zijn mond zou houden en
- een pet van het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2] te pakken en
- voornoemde [slachtoffer 1] met kracht te duwen en ten val te brengen en
- voornoemde [slachtoffer 1] tegen het gezicht te slaan en
- een pet van het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] te pakken en
- aan voornoemde [slachtoffer 1] te vragen wat hij allemaal bij zich had en
- met een hangslot te zwaaien in de nabijheid van voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
[slachtoffer 2] en hen (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen: "Wie wil er een
ram tegen zijn gezicht aan", althans woorden van gelijke dreigende aard en
strekking en
- voornoemde [slachtoffer 2] tegen het gezicht te slaan en tegen het lichaam, te
schoppen en
- in de jas- en broekzakken van voornoemde [slachtoffer 1] te voelen en een portemonnee en airpods en sleutels uit deze zakken te pakken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij zijn strafeis enerzijds rekening gehouden met de ernst van het feit en anderzijds heeft hij rekening gehouden met de persoon van verdachte, de inhoud van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad) en wat daar ter terechtzitting nog door de Raad aan is toegevoegd. Ook heeft de officier van justitie rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 80 uur en een jeugddetentie voor de duur van twee weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens vordert de officier van justitie dat de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals geadviseerd door de Raad.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de bepaling van de straf rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, vindt de verdediging de strafeis van de officier van justitie redelijk.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft met meerdere medeverdachten op 26 juli 2022 [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangesproken en hen medegedeeld dat zij mee moesten lopen. Verdachte en de medeverdachten hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] omsingeld en op die manier geleid naar een steegje en met geweld en bedreiging met geweld een portemonnee met inhoud, een sleutelbos, airpods en twee petten afgenomen.
Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] komt naar voren dat het incident een traumatische ervaring voor hem is geweest die een grote invloed heeft en heeft gehad op zijn leven. [slachtoffer 2] is gediagnosticeerd met PTSS en krijgt EMDR-therapie.
Verdachte heeft de slachtoffers angst aangejaagd en heeft zonder enig respect voor de eigendommen en de lichamelijke integriteit van de slachtoffers gehandeld. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat strafbare feiten zoals deze zorgen voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving, te meer nu het feit is gepleegd op de openbare weg. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
15 januari 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Raad voor de Kinderbescherming
Ook slaat de rechtbank acht op het rapport van de Raad van 22 februari 2024 dat over verdachte is opgemaakt. De Raad geeft aan zich zorgen te maken over het verantwoordelijkheidsgevoel en probleeminzicht van verdachte. Verdachte komt over als een impulsieve en beïnvloedbare jongen, die weinig inzicht heeft in welke gevolgen bepaalde keuzes voor hem kunnen hebben.
De risicofactoren die bij verdachte naar voren komen liggen in de domeinen van school, relaties, geestelijke gezondheid, houding en vaardigheden. Verdachte heeft ADHD en ODD, waardoor hij impulsief en boos kan reageren, waardoor hij gevoeliger is voor de invloed van leeftijdsgenoten. Dat verdachte omgaat met jongens die antisociaal gedrag vertonen vergroot de kans op herhaling door de beïnvloedbaarheid en impulsiviteit van verdachte.
Nadat verdachte in april 2023 opnieuw met de politie in aanraking is gekomen vanwege een straatroof met bedreiging, heeft hij in voorlopige hechtenis gezeten en is hij per 8 mei 2023 geschorst met voorwaarden, waaronder toezicht door de jeugdreclassering. De jeugdreclassering heeft met verdachte een goede start gemaakt en is met verdachte op zoek naar een passend perspectief. Het is belangrijk dat verdachte zich in gaat zetten voor Boos Impact om zo perspectief voor de toekomst in gang te zetten. De Raad vindt het van groot belang dat toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering actief blijft. Verdachte lijkt het nodig te hebben dat aan hem duidelijke voorwaarden worden gesteld om te voorkomen dat hij opnieuw in de problemen komt. De jeugdreclassering kan sturing geven aan het inzetten van de juiste hulpverlening in combinatie met het realiseren van een passende dagbesteding voor verdachte.
De Raad vindt een werkstraf een passende pedagogische reactie om aan verdachte duidelijk te maken dat zijn gedrag consequenties heeft. Daarnaast vindt de Raad een voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur om herhaling te voorkomen passend. De Raad adviseert om als bijzondere voorwaarden op te leggen dat verdachte meewerkt aan invulling van een passende dagbesteding indien mogelijk in combinatie met passend onderwijs en dat verdachte meewerkt aan hulpverlening zoals deze door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht en indien nodig meewerkt aan verder onderzoek. De gecertificeerde instelling (hierna de GI), te weten jeugdbescherming Brabant te Tilburg, dient opdracht te worden gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ter zitting heeft de Raad nog toegevoegd dat bij verdachte een patroon wordt gezien waarbij het vaak niet lukt om de juiste beslissingen te nemen. Het is positief dat verdachte de ingezette hulpverlening door [zorgorganisatie] accepteert. Aangezien er inmiddels diagnostiek heeft plaatsgevonden, wil de Raad het advies ten aanzien van het meewerken aan diagnostisch onderzoek laten vervallen, maar wel toevoegen dat verdachte moet meewerken aan de hulpverlening van [zorgorganisatie] .
Jeugdreclassering
Ter terechtzitting heeft de jeugdreclasseerder aangevoerd dat verdachte het moeilijk vindt om de juiste keuzes te maken in met wie hij omgaat. Hij wil daar ook geen openheid over geven. De jeugdreclassering maakt zich zorgen over de bezoekjes van verdachte aan andere steden. Hij wordt inmiddels ook verdacht van een strafbaar feit in Rotterdam. Verdachte gaat starten met het Kickstart project gericht op het maken van juiste keuzes in het algemeen en ten aanzien van vrienden. Met Boos Impact wordt gekeken wat haalbaar is ten aanzien van school en passende dagbesteding.
Redelijke termijn
De rechtbank houdt in de onderhavige zaak rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn in jeugdstrafzaken is 16 maanden gerekend vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling wordt verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Verdachte is op 30 augustus 2022 aangehouden en verhoord voor het feit. Dit betekent dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna drie maanden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die de overschrijding zouden kunnen verklaren of rechtvaardigen. De ontstane vertraging beoordeelt de rechtbank dan ook als een overschrijding van de redelijke termijn die de rechtbank evenals de officier van justitie ten voordele van verdachte meeweegt in de hoogte van de op te leggen straf.
De straf
Alles afwegend zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Hierbij houdt de rechtbank rekening met de beperkte rol van verdachte bij het feit en zijn jonge leeftijd ten tijde van het feit. De rechtbank legt aan verdachte op een onvoorwaardelijke werkstraf van 60 uur en een jeugddetentie voor de duur van één week geheel voorwaardelijk. De voorwaardelijke straf dient verdachte ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen, wetende wat hem dan boven het hoofd hangt. Aan de proeftijd worden de door de Raad ter zitting geadviseerde bijzondere voorwaarden gekoppeld, te weten dat verdachte meewerkt aan het vinden/uitvoeren van een dagbesteding indien mogelijk in combinatie met passend onderwijs en dat verdachte meewerkt aan hulpverlening van [zorgorganisatie] . Aan de GI, Jeugdbescherming Brabant, wordt de opdracht gegeven om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 23.608,06 ingediend, bestaande uit de volgende kostenposten:
  • Reiskosten € 165,30
  • Pet € 31,50
  • Verlies verdienvermogen € 538,26
  • Studievertraging € 15.375,00
Totaal materiële schade € 16.110,06
Immateriële schade € 7.500,00
TOTAAL € 23.608,06
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. Hij geeft wel mee dat één van de medeverdachten al is veroordeeld voor dit feit en dat toen de vordering ten aanzien van de materiële schade is toegewezen ten aanzien van de reiskosten en de pet en voor wat betreft de immateriële schade de vordering is toegewezen tot een bedrag van
€ 2.000,00.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt, voor zover de rechtbank van oordeel is dat er wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aan hem ten laste gelegde feit, de vordering deels toe te wijzen, op dezelfde wijze als is gebeurd in het vonnis van [medeverdachte 2] en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte samen met anderen een straatroof heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij [slachtoffer 2] en dat hij verplicht is de schade van het slachtoffer te vergoeden.
Vast staat dat het slachtoffer door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering ten aanzien van de reiskosten en de pet zal worden toegewezen zoals gevorderd, namelijk voor een bedrag van € 165,30 en € 31,50 (totaal € 196,80). Ten aanzien van het gedeelte van de vordering dat ziet op verlies aan verdienvermogen en opgelopen studievertraging, is de rechtbank van oordeel dat dit gedeelte van de vordering onvoldoende is onderbouwd en het verder uitzoeken ervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering.
De door de benadeelde partij gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 2.000,00, gelet op de onderbouwing en de hoogte van schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 26 juli 2022.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal, voorafgegaan of vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
30 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van één weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte meewerkt aan de invulling van een passende dagbesteding indien mogelijk in combinatie met passend onderwijs;
* dat verdachte meewerkt aan hulpverlening van [zorgorganisatie] , dan wel hulpverlening zoals deze door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant te Tilburg op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 2.196,80, waarvan € 196,80 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 26 juli 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] , € 2.196,80 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 26 juli 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Pellikaan, voorzitter, mr. Hamburger en mr. Phillips, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Van Diepen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 maart 2024.
Mr. Hamburger is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.