In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het gezamenlijk gezag en de omgangsregeling van een minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Klootwijk, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.C.M. Smeulders-Martens, hebben hun verzoeken ingediend in het kader van hun ouderschap over [minderjarige 1]. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een mondelinge zitting op 5 december 2023, waarbij de man niet aanwezig was. De Raad voor de Kinderbescherming heeft een rapport uitgebracht waarin werd geadviseerd het verzoek van de man om gezamenlijk gezag af te wijzen, omdat er geen zicht was op verbetering in de situatie.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de man sinds 1 september 2020 een onderhoudsbijdrage van € 443 per maand moet betalen voor de verzorging van [minderjarige 1]. De man heeft in het verleden een straat- en contactverbod opgelegd gekregen en heeft sindsdien geen contact meer gehad met [minderjarige 1]. De rechtbank concludeert dat de man niet in staat is gebleken om een structurele relatie met [minderjarige 1] op te bouwen, wat in het belang van het kind noodzakelijk is. De rechtbank wijst het verzoek van de man om gezamenlijk gezag af en stelt vast dat er op dit moment geen omgangsregeling kan worden vastgesteld, omdat de man niet de benodigde inzet toont.
De rechtbank benadrukt dat het van belang is dat [minderjarige 1] niet opnieuw teleurgesteld wordt en dat de man hulp moet zoeken om inzicht te krijgen in zijn handelen. De rechtbank heeft het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen, met de overweging dat er geen vertrouwen is dat de man zich aan afspraken zal houden. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. Jansen, in aanwezigheid van griffier mr. Deveneijns.