ECLI:NL:RBZWB:2024:170

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
C/02/373499 FA RK 20-3129
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om gezamenlijk gezag en omgangsregeling in familiezaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het gezamenlijk gezag en de omgangsregeling van een minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Klootwijk, en de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.C.M. Smeulders-Martens, hebben hun verzoeken ingediend in het kader van hun ouderschap over [minderjarige 1]. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een mondelinge zitting op 5 december 2023, waarbij de man niet aanwezig was. De Raad voor de Kinderbescherming heeft een rapport uitgebracht waarin werd geadviseerd het verzoek van de man om gezamenlijk gezag af te wijzen, omdat er geen zicht was op verbetering in de situatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man sinds 1 september 2020 een onderhoudsbijdrage van € 443 per maand moet betalen voor de verzorging van [minderjarige 1]. De man heeft in het verleden een straat- en contactverbod opgelegd gekregen en heeft sindsdien geen contact meer gehad met [minderjarige 1]. De rechtbank concludeert dat de man niet in staat is gebleken om een structurele relatie met [minderjarige 1] op te bouwen, wat in het belang van het kind noodzakelijk is. De rechtbank wijst het verzoek van de man om gezamenlijk gezag af en stelt vast dat er op dit moment geen omgangsregeling kan worden vastgesteld, omdat de man niet de benodigde inzet toont.

De rechtbank benadrukt dat het van belang is dat [minderjarige 1] niet opnieuw teleurgesteld wordt en dat de man hulp moet zoeken om inzicht te krijgen in zijn handelen. De rechtbank heeft het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen, met de overweging dat er geen vertrouwen is dat de man zich aan afspraken zal houden. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. Jansen, in aanwezigheid van griffier mr. Deveneijns.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/373499 FA RK 20-3129
datum uitspraak: 16 januari 2024
Nadere beschikking betreffende gezag en omgangsregeling
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. S. Klootwijk,
en
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. D.C.M. Smeulders-Martens.
1. Het verdere verloop van het geding
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de op 22 december 2020 gegeven beschikking en alle daarin genoemde stukken;
- de rapportages van Groei jeugdhulp, team scheidingspunt, van 2 maart 2021,
26 oktober 2021 en van 20 mei 2022;
- de brieven van de Raad voor de Kinderbescherming 7 november 2022, 16 januari 2023 en brief van 7 april 2023 met als bijlage het raadsrapport van 7 april 2023;
- de brieven van mr. Klootwijk van 11 januari 2022, 24 april 2023 en 26 juni 2023;
- de brieven van mr. Smeulders-Martens van 18 januari 2022, 25 april 2023 en 14 juni 2023.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 5 december 2023. Bij die gelegenheid is verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en de advocaat van de man. De man zelf is niet verschenen op de mondelinge behandeling. Tijdens de mondelinge behandeling was verder aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming te Breda, hierna te noemen de raad.

2.De nadere beoordeling

2.1.
In voornoemde beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van
1 september 2020 een bedrag van € 443,= per maand aan de vrouw moet voldoen ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019. De behandeling van de zaak is aangehouden met betrekking tot de beslissing over het gezag en de zorgregeling, in afwachting van bericht omtrent het verloop van het traject in het kader van het UHA.
2.2.
Bij kort geding vonnis van 6 augustus 2020 is aan de man een straat- en contactverbod opgelegd jegens de vrouw en haar kinderen en partijen zijn toen in het kader van het UHA doorverwezen voor hulpverlening. In het UHA kader heeft Groei jeugdhulp, team scheidingspunt, op 20 mei 2022 gerapporteerd dat de in de beschikking van 22 december 2020 genoemde resultaten niet danwel slechts gedeeltelijk zijn behaald.
2.3.
Bij bovengenoemde brief van 16 januari 2023 heeft de raad aangekondigd een onderzoek te gaan verrichten gericht op het gezag en de mogelijkheid van een omgangsregeling. Vervolgens heeft de raad in haar rapport van 7 april 2023 geadviseerd om het verzoek van de man om ouders gezamenlijk te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] af te wijzen. De raad heeft zich onthouden van het geven van advies over de omgang tussen de man en [minderjarige 1] .
Gezag
2.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Smeulders-Martens namens de man aangegeven dat de man zijn verzoek om gezamenlijk met de vrouw te worden belast met het gezag over [minderjarige 1] , handhaaft. De man realiseert zich evenwel ook dat het voor hem lastig is om beslissingen ten aanzien van [minderjarige 1] te nemen omdat hij al geruime tijd geen contact meer heeft met [minderjarige 1] en hij geen zicht meer heeft op het leven van [minderjarige 1] omdat hij daarover door de vrouw niet wordt geïnformeerd.
2.4.
De vrouw voert verweer en stelt zich op het standpunt dat het verzoek dient te worden afgewezen.
2.5.
Op de mondelinge behandeling handhaaft de raad het in haar rapport van 7 april 2023 gegeven advies om het verzoek van de man om ouders gezamenlijk te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] af te wijzen. De raad heeft, zowel in het UHA-traject als bij het raadsonderzoek, na zijn aanvankelijke deelname, uiteindelijk geen betrokkenheid van de man gezien.
2.6.
Ingevolge artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.7.
De rechtbank stelt vast dat de in het kader van de UHA ingezette hulpverlening geen verbetering heeft gebracht. De rechtbank ziet bij de man een patroon van in eerste instantie meewerken aan de hulpverlening en later niet meer te bereiken te zijn. Dit patroon heeft zich afgespeeld in het UHA-traject en zich nadien herhaald bij het raadsonderzoek. Ook in deze procedure bij de rechtbank is de man uiteindelijk niet verschenen bij de mondelinge behandeling. Hoewel de man aangeeft dat hij graag contact wenst te hebben met [minderjarige 1] en een rol wil spelen in zijn leven laat het handelen van de man dat niet zien. Hij is slecht bereikbaar voor de hulpverlening en de raad en hij trekt zich terug op moment dat hij het moeilijk vindt. Nu de man al ruim één jaar geen contact meer heeft gehad met [minderjarige 1] is het voor de man ook moeilijk om in te schatten wat [minderjarige 1] precies nodig heeft. Daarnaast is er geen sprake van samenwerking of communicatie tussen de ouders. De rechtbank is daarom, met de raad, van oordeel dat het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag moet worden afgewezen omdat dit in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk is.
Omgangsregeling
2.8.
Het aangehouden verzoek van de man betreft de vaststelling van een omgangsregeling met [minderjarige 1] wekelijks van dinsdag tot woensdag, eens per twee weken een weekend van vrijdag 17:00 uur tot zondag 17:00 uur en de helft van de vakanties en feestdagen nader in onderling overleg te verdelen danwel een andere zorgregeling in het belang van [minderjarige 1] .
De man heeft met zijn twee andere kinderen [minderjarige 2] van 13 jaar oud en [minderjarige 3] van 12 jaar oud een goede band en er zijn duidelijke afspraken gemaakt met hun moeder. Hij ziet de kinderen elke dinsdag en eenmaal in de twee weken een weekend van vrijdagmiddag tot zondagmiddag. Het doet de man enorm veel pijn en verdriet dat hij [minderjarige 1] niet kan zien. Er wordt alleen maar naar het verleden gekeken en dat pakt voor hem telkens nadelig uit. Hij blijft aanlopen tegen weerstand en beschuldigingen. Op de mondelinge behandeling heeft mr. Smeulders-Martens namens de man toegelicht dat de man nog steeds graag contactherstel met [minderjarige 1] zou zien.
2.9.
De vrouw verzoekt een eindbeslissing te nemen. Er is geen sprake van omgang tussen de man en [minderjarige 1] en gezien de huidige situatie is dit ook niet mogelijk. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw toegelicht dat er nu ruim een jaar lang geen contact is geweest tussen de man en [minderjarige 1] . In het verleden heeft de vrouw er altijd aan meegewerkt om het contact te herstellen maar de man is telkens afgehaakt. Het is nu niet in het belang van [minderjarige 1] om wéér te starten met een traject. De vrouw wil rust voor [minderjarige 1] en het is voor hem te verwarrend als de man weer zou afhaken bij een opnieuw te volgen traject.
2.10.
De raad acht het in belang van [minderjarige 1] dat er rust en helderheid komt. Hoewel de man, zoals zijn advocaat op zitting aangeeft, graag contact wil met zijn zoon ziet de raad geen inzet. De hulpverlening is vastgelopen omdat de man zich terugtrekt en dat is ook het patroon dat de raad heeft gezien in het raadsonderzoek. Doordat de man geen openheid van zaken geeft is er ook geen beeld hoe de man invulling wil geven aan zijn ouderschap. Ondanks dat de raad het wel in het belang van [minderjarige 1] vindt dat hij weet wie zijn vader is en contact kan hebben met zijn vader, ziet de raad op dit moment geen mogelijkheden om een omgangsregeling vast te stellen qua aard, duur en frequentie. De raad herhaalt het advies uit haar rapport aan de man om hulp te zoeken. Voor [minderjarige 1] is het van belang dat hij goed begeleid zal worden als er in de toekomst (wederom) sprake zal zijn van contactherstel zodat hij niet (wederom) teleurgesteld zal worden of dat er verwarring bij hem zal ontstaan.
2.11.
De rechtbank is met de raad van oordeel dat op dit moment geen omgangsregeling kan worden vastgesteld. Er is in het verleden veel hulpverlening ingezet maar de man haakt telkens af als het voor hem te moeilijk wordt. Tot op heden is de man niet in staat gebleken om langdurig en gestructureerd contact met [minderjarige 1] te onderhouden. Hoewel de man aangeeft dat hij graag contact wil met [minderjarige 1] ziet de rechtbank niet de inzet die daarvoor benodigd is. Voorkomen moet worden dat [minderjarige 1] nogmaals wordt teleurgesteld. De rechtbank had graag met de man gesproken over hoe hij een omgangsregeling voor zich ziet maar helaas is de man niet bij de mondelinge behandeling verschenen. Doordat de man zich niet aan de afspraken houdt en geen openheid van zaken geeft acht de rechtbank het op dit moment niet in het belang van [minderjarige 1] om een omgangsregeling vast te stellen. Als er wederom een omgangsmoment komt moet [minderjarige 1] erop kunnen vertrouwen dat het contact met de man structureel zal zijn, dat de man zijn afspraken nakomt en dat de man zich niet wederom terugtrekt. De man schijnt niet te beseffen wat de gevolgen van zijn houding zijn voor [minderjarige 1] . De rechtbank is het eens met het advies van de raad aan de man om hulp voor zichzelf in te schakelen zodat hij inzicht krijgt in zijn handelen en het in de toekomst mogelijk wèl tot een voor [minderjarige 1] veilig en structureel contactherstel kan komen. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling dan ook afwijzen.

3.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Jansen, en, in tegenwoordigheid van
mr. Deveneijns, griffier, in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.