ECLI:NL:RBZWB:2024:1700

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
02-019937-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • Mr. Phillips
  • Mr. Hamburger
  • Mr. Pellikaan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Diefstal met geweld in vereniging.

Op 13 maart 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die beschuldigd werd van diefstal met geweld in vereniging. De zaak werd behandeld met gesloten deuren op 28 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd ervan beschuldigd op 26 juli 2022 samen met anderen een straatroof te hebben gepleegd, waarbij van twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], goederen zoals een portemonnee, sleutelbos, airpods en petten zijn afgenomen met geweld en bedreiging.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de straatroof, onder andere op basis van camerabeelden en getuigenverklaringen. De verdediging voerde aan dat er gerede twijfel bestond over de betrokkenheid van de verdachte, maar de rechtbank concludeerde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een werkstraf van 80 uur en een voorwaardelijke jeugddetentie van twee weken op, met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2], voor materiële en immateriële schade.

De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn kwetsbaarheid en de rol van de jeugdzorg. De rechtbank benadrukte het belang van begeleiding en toezicht door de jeugdreclassering, en dat de verdachte verantwoordelijk moet worden gehouden voor zijn gedrag. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van kinderrechters, en de zaak is openbaar uitgesproken op 13 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-019937-23
vonnis van de meervoudige kamer van 13 maart 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats]
wonende [woonadres]
raadsvrouw mr. S.M.E. van Fraaijenhove van der Maas, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 28 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 26 juli 2022 samen met anderen een straatroof heeft gepleegd, waarbij van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met (bedreiging met) geweld een portemonnee, sleutelbos, airpods en twee petten zijn afgenomen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen een diefstal met geweld heeft gepleegd. Hij baseert zich daarbij op de aangiftes door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , de camerabeelden, het proces-verbaal van herkenning en de verklaring van verdachte bij de politie. Beide aangevers zeggen dat door de jongen met het petje is geslagen en geschopt en verdachte was de jongen met het petje op. Daar komt bij dat verdachte bij de politie zelf heeft verklaard dat hij bij de beroving aanwezig was en dat een van de medeverdachten heeft gezegd: “kom we gaan die jongens beroven”. Dat er goederen zouden worden afgenomen, was voor verdachte dus duidelijk.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Primair stelt de verdediging dat er sprake is van gerede twijfel en dat sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte betrokken was bij het ten laste gelegde feit waarbij hij één van de aangevers zou hebben geschopt en/of geslagen. Verdachte betwist dat hij de persoon is die heeft geslagen en geschopt. Voorts zijn er tegenstrijdige verklaringen afgelegd over waartegen geschopt is. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde feit volgens de verdediging. Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte één van de geweldshandelingen genoemd onder het één na laatste gedachtestreepje in de tenlastelegging heeft verricht, dan bestaat er vervolgens gerede twijfel te aanzien van het vereiste oogmerk om iets weg te nemen en dat zich wederrechtelijk toe te eigenen. Uit het dossier blijkt dat verdachte niets heeft afgepakt, niets heeft aangenomen en hier ook niet over heeft gesproken.
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] op 26 juli 2022 het slachtoffer zijn geworden van een straatroof. Zij waren op die dag, samen met nog een vriend, op de kermis in Tilburg. Net toen zij het kermisterrein verlieten, werden zij aangesproken door een groepje jongens. Deze groep jongens gaf aan dat [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en hun vriend mee moesten lopen. Zij zijn met de groep jongens meegelopen naar een steegje. Tijdens het lopen werd door één van de jongens al de pet van [slachtoffer 2] afgepakt en deze werd doorgegeven aan andere jongens. In het steegje aangekomen werd [slachtoffer 1] geduwd waardoor hij ten val kwam. [slachtoffer 1] werd door dezelfde persoon die hem had geduwd in zijn gezicht geslagen. Ook werden van [slachtoffer 1] zijn portemonnee, sleutelbos en airpods afgenomen. Eerder was ook zijn pet al afgepakt. [slachtoffer 2] werd door één van de jongens met de vuist tegen zijn rechterslaap geslagen en hij kreeg vervolgens een trap tegen zijn linkerwang.
Medeplegen
Voor een bewezenverklaring van medeplegen dient volgens vaste rechtspraak vast komen te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Hierbij dient rekening gehouden te worden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering van de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Verdachte heeft bekend dat hij op 26 juli 2022 aanwezig was op de kermis in Tilburg en een groep is tegengekomen die jongens gingen beroven. Op camerabeelden is deze groep jongens met de slachtoffers te zien. Verdachte en het merendeel van de medeverdachten zijn aan de hand van deze camerabeelden herkend. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachten. Zij hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangesproken en gezegd dat zij mee moesten lopen. Bijna direct wordt al de pet van [slachtoffer 2] door een medeverdachte afgepakt en deze pet wordt doorgegeven aan andere medeverdachten. Tijdens het lopen werden [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en hun vriend omringd door verdachte en medeverdachten. Verdachte heeft bovendien zelf verklaard dat door één van de medeverdachten is gezegd dat ze de jongens gaan beroven/rippen. Vervolgens hebben verdachte en medeverdachten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar een steegje geleid en zijn aanwezig gebleven. In het steegje aangekomen is [slachtoffer 1] tegen de grond geduwd en geslagen en zijn goederen van hem afgenomen. Er is daarbij gezwaaid en gedreigd met een hangslot. [slachtoffer 2] is in het steegje geslagen en geschopt door de jongen met de pet. Gelet op de camerabeelden waarop verdachte als enige van de verdachten is te zien met een pet én de verklaring van [slachtoffer 2] die deze jongen met de pet aanwijst als dader leidt de rechtbank af dat verdachte de jongen met de pet is geweest. Vervolgens zijn de verdachten als groep samen weggerend.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een straatroof waarbij zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] met (bedreiging met) geweld zijn beroofd van goederen. Dat verdachte geen spullen heeft afgenomen, doet daar niet aan af. Verdachte en medeverdachten zijn, nu er sprake is van medeplegen, aansprakelijk voor elkaars gedragingen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 26 juli 2022 te Tilburg,
aan de openbare weg, te weten de Kapelhof, tezamen en in vereniging met anderen,
- een portemonnee, inhoudende een bankpas en een rijbewijs en een OV-Kaart en een geldbedrag,
- een sleutelbos en
- airpods en
- twee petten
die geheel aan [slachtoffer 1] of [slachtoffer 2] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en
bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te
maken, door
- aan voornoemde [slachtoffer 2] mede te delen dat hij niet te veel moest praten en gewoon mee moest lopen en dat er niets zou gebeuren als hij zijn mond zou houden en
- een pet van het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2] te pakken en
- voornoemde [slachtoffer 1] met kracht te duwen en ten val te brengen en
- voornoemde [slachtoffer 1] tegen het gezicht te slaan en
- een pet van het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] te pakken en
- aan voornoemde [slachtoffer 1] te vragen wat hij allemaal bij zich had en
- met een hangslot te zwaaien in de nabijheid van voornoemde [slachtoffer 1] en Van
Brunschot en hen (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen: "Wie wil er een
ram tegen zijn gezicht aan", althans woorden van gelijke dreigende aard en
strekking en
- voornoemde [slachtoffer 2] tegen het gezicht te slaan en tegen het lichaam, te
schoppen en
- in de jas- en broekzakken van voornoemde [slachtoffer 1] te voelen en een portemonnee en airpods en sleutels uit deze zakken te pakken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij zijn strafeis enerzijds rekening gehouden met de ernst van het feit en met de traumatische ervaring voor de slachtoffers en anderzijds heeft hij rekening gehouden met de persoon van verdachte, de inhoud van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad) en wat daar ter terechtzitting nog door de Raad aan is toegevoegd en dat verdachte een blanco strafblad heeft. Ook heeft de officier van justitie rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 80 uur en een jeugddetentie voor de duur van twee weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens vordert de officier van justitie dat de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals geadviseerd door de Raad.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging wordt aangevoerd dat verdachte een kwetsbare jongen is die al jaren bekend is binnen de jeugdhulpverlening. Desondanks heeft hij nauwelijks hulpverlening ontvangen gericht op zijn LVB-problematiek of om zijn vaardigheden te vergroten. Ten tijde van het tenlastegelegde speelde de licht verstandelijke beperking van verdachte een rol en de verdediging stelt dat er sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De verdediging verwacht dat een werkstraf teveel gevraagd is van verdachte gelet op zijn problematiek. De belastbaarheid van verdachte is te gering om een werkstraf uit te kunnen voeren. Hoewel door de Raad wordt aangegeven dat maatwerk zal worden geboden als een werkstraf wordt opgelegd, zal verdachte aan de werkstraf mee moeten werken en daarmee wordt hij overvraagd. Wel ziet de verdediging meerwaarde in een voorwaardelijke werkstraf om toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering mogelijk te maken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het delict
Verdachte heeft met meerdere medeverdachten op 26 juli 2022 [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangesproken en hen medegedeeld dat zij mee moesten lopen. Verdachte en de medeverdachten hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door om hen heen te gaan lopen, geleid naar een steegje en met geweld en bedreiging met geweld een portemonnee met inhoud, een sleutelbos, airpods en twee petten afgenomen.
Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] komt naar voren dat het incident een traumatische ervaring voor hem is geweest die een grote invloed heeft en heeft gehad op zijn leven. [slachtoffer 2] is gediagnosticeerd met PTSS en krijgt EMDR-therapie.
Verdachte heeft de slachtoffers angst aangejaagd, heeft [slachtoffer 2] geslagen en geschopt en heeft zonder enig respect voor de eigendommen en de lichamelijke integriteit van de slachtoffers gehandeld. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat strafbare feiten zoals deze zorgen voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving, te meer nu het feit is gepleegd op de openbare weg. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
15 januari 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Rapport Raad voor de Kinderbescherming
Ook slaat de rechtbank acht op het rapport van de Raad van 13 februari 2024 dat over verdachte is opgemaakt. De Raad geeft aan dat uit het onderzoek verschillende risico’s naar voren komen die de kans op recidive vergroten. Deze zijn met name gelegen in de LVB-problematiek, sociaal emotionele problematiek en gebrekkige vaardigheden. Deze factoren maken dat verdachte niet altijd de gevolgen inziet van zijn eigen handelen. Vanaf 2020 staat verdachte onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De ondertoezichtstelling zal op [geboortedag] 2024 eindigen omdat verdachte dan meerderjarig wordt. Er wordt ingezet op begeleid wonen in Breda, maar het is nog niet duidelijk of dit gerealiseerd kan worden. Een duidelijk toekomstperspectief ontbreekt nog.
Indien verdachte wordt veroordeeld voor de straatroof, is de Raad van mening dat verdachte verantwoordelijkheid moet dragen voor zijn eigen gedrag en de keuzes die hij heeft gemaakt. Het is dan belangrijk dat verdachte middels een werkstraf leert dat dit niet wordt geaccepteerd en dat daar duidelijke consequenties aan zitten. Daarnaast gunt de Raad verdachte een jeugdreclasseerder die hem begeleidt en ondersteuning kan inzetten waar nodig. De jeugdreclassering kan ervoor zorgen dat verdachte tijdig de juiste hulp ontvangt, er meegekeken kan worden naar het vinden van adequate dagbesteding en eventuele hulpverlening, en om te voorkomen dat verdachte niet weer met politie in aanraking komt. Wanneer jeugdreclassering wordt ingezet, zal er ook nadat verdachte achttien jaar wordt een vorm van toezicht en begeleiding zijn.
De Raad adviseert een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarde dat hij gedurende de proeftijd meewerkt aan het vinden/uitvoeren van een dagbesteding die door de jeugdreclassering zinnig en passend wordt geacht. Waarbij aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ter zitting heeft de Raad nog toegevoegd dat bij het opleggen van een werkstraf maatwerk zal worden geleverd waarbij rekening wordt gehouden met de belastbaarheid van verdachte. Samen met verdachte, de moeder en de jeugdzorgwerker zal worden gekeken naar een haalbare werkstraf.
De jeugdzorgwerker in het civiele kader, heeft ter zitting verklaard dat wordt gezocht naar een begeleid wonen plek in Breda.
Redelijke termijn
De rechtbank houdt in de onderhavige zaak rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn in jeugdstrafzaken is 16 maanden gerekend vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling wordt verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Verdachte is op 31 augustus 2022 aangehouden en verhoord voor het feit. Dit betekent dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna drie maanden. Er is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die de overschrijding zouden kunnen verklaren of rechtvaardigen. De ontstane vertraging beoordeelt de rechtbank dan ook als een overschrijding van de redelijke termijn die de rechtbank evenals de officier van justitie ten voordele van verdachte meeweegt in de hoogte van de op te leggen straf.
De straf
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie passend en geboden is. Zij neemt deze dan ook over en legt aan verdachte op een onvoorwaardelijke werkstraf van 80 uur en een jeugddetentie voor de duur van twee weken geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank gaat ervan uit dat de Raad in overleg met verdachte, zijn moeder en de GI op zoek gaat naar een werkstraf op maat, zoals ter terechtzitting door de Raad is toegezegd. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de beperkte belastbaarheid van verdachte. De voorwaardelijke straf dient verdachte ervan te weerhouden opnieuw soortgelijke feiten te plegen, wetende wat hem dan boven het hoofd hangt. Aan de proeftijd wordt de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarde gekoppeld, te weten dat verdachte meewerkt aan het vinden/uitvoeren van een dagbesteding die door de jeugdreclassering zinnig en passend wordt geacht. Aan de GI, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, wordt de opdracht gegeven om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 23.608,06 ingediend, bestaande uit de volgende kostenposten:
  • Reiskosten € 165,30
  • Pet € 31,50
  • Verlies verdienvermogen € 538,26
  • Studievertraging € 15.375,00
Totaal materiële schade € 16.110,06
Immateriële schade € 7.500,00
TOTAAL € 23.608,06
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. Hij geeft wel mee dat één van de medeverdachten al is veroordeeld voor dit feit en dat toen de vordering is toegewezen ten aanzien van de reiskosten en de pet en voor wat betreft de immateriële schade de vordering is toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat de vader van [slachtoffer 2] slechts de spoedpost heeft gebeld en er geen daadwerkelijk onderzoek door een arts is verricht. Voorts wordt gesteld dat [slachtoffer 2] na het incident PTSS zou hebben ontwikkeld, maar de verklaring van de jeugdpsycholoog dateert van een jaar na het incident en hierdoor is het causaal verband niet duidelijk. Het causaal verband tussen het incident en de studievertraging van het slachtoffer en het verlies van verdienvermogen is ook onvoldoende duidelijk.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding merkt de verdediging op dat de aangehaalde voorbeelden niet passend zijn. Uit de medische verklaring blijkt niet dat [slachtoffer 2] een aantal weken nodig heeft gehad om te herstellen. De verdediging verzoekt de schadevergoeding van de immateriële schade flink te matigen en zeker geen hoger bedrag vast te stellen dan bij de reeds veroordeelde medeverdachte is toegewezen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte samen met anderen een straatroof heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij [slachtoffer 2] en dat hij verplicht is de schade van het slachtoffer te vergoeden.
Vast staat dat het slachtoffer door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De reiskosten en de gevorderde schade ten aanzien van de pet zal worden toegewezen zoals gevorderd, namelijk voor een bedrag van € 165,30 en € 31,50 (totaal
€ 196,80). Ten aanzien van het gedeelte van de vordering dat ziet op verlies aan verdienvermogen en opgelopen studievertraging, is de rechtbank van oordeel dat dit gedeelte van de vordering onvoldoende is onderbouwd en het verder uitzoeken ervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering.
De door de benadeelde partij gevorderde vergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 2.000,00, gelet op de onderbouwing en de hoogte van schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 26 juli 2022.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal, voorafgegaan of vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
40 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte meewerkt aan het vinden/uitvoeren van een dagbesteding die door de jeugdreclassering zinnig en passend wordt geacht;
- stelt vast dat
van rechtswege de volgende voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 2.196,80, waarvan € 196,80 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 26 juli 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] , € 2.196,80 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 26 juli 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Phillips, voorzitter, mr. Hamburger en mr. Pellikaan, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Van Diepen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 maart 2024.
Mr. Hamburger is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.