ECLI:NL:RBZWB:2024:1705

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
C/02/419145 / JE RK 24-265 en C/02/419141/ JE RK 24-263
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 11 maart 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De verzoeken zijn ingediend door de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland, die als gecertificeerde instelling (GI) optreedt. De kinderrechter heeft de verzoeken gelijktijdig behandeld tijdens een mondelinge zitting, waarbij de moeder niet aanwezig was en de vader zich had afgemeld. Beide minderjarigen hebben tijdens een kindgesprek hun instemming met de uithuisplaatsing gegeven en aangegeven dat zij zich in hun huidige situatie beter voelen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen in een onveilige thuissituatie verkeerden, waar zij blootgesteld werden aan volwassenzaken en onvoldoende zorg en aandacht kregen. De GI heeft verzocht om machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening voor [minderjarige 1] en in een pleegzorgvoorziening voor [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de verzoeken voldoen aan de wettelijke vereisten en heeft de machtigingen verleend, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zodat de minderjarigen de nodige zorg en stabiliteit kunnen ontvangen.

De beslissing is mondeling gegeven en op schrift gesteld op 13 maart 2024. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummers: -C/02/419145 / JE RK 24-265
(machtiging tot uithuisplaatsing [minderjarige 1] )
-C/02/419141/ JE RK 24-263
(machtiging tot uithuisplaatsing [minderjarige 2] )
Datum uitspraak: 11 maart 2024
Beschikking machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2006 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2008 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. drs. N. Wouters te Middelburg,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
[de stiefvader],
hierna te noemen: de stiefvader,
wonende te [woonplaats 3] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken (vanwege de samenhang van de zaken in één overzicht genoemd):
- het verzoekschrift van de GI tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 15 februari 2024;
- het verzoekschrift van de GI tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 2] met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 15 februari 2024;
- het e-mailbericht van de vader van 5 maart 2024.
1.2.
Op 11 maart 2024 heeft de kinderrechter de beide verzoeken gelijktijdig tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Daarbij waren aanwezig:
- mr. Wouters;
- de stiefvader;
- een vertegenwoordigster van de GI.
De moeder is, hoewel juist en tijdig opgeroepen, niet verschenen. De vader is, met bericht van verhindering, evenmin verschenen tijdens de mondelinge behandeling.
1.3.
De kinderrechter heeft de minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. Beide minderjarigen hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat de minderjarigen hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan in het BRP ingeschreven op het adres van de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 28 december 2023 is [minderjarige 1] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 28 december 2023 en tot aan haar meerderjarigheid, te weten [geboortedag 1] 2024. Ook [minderjarige 2] is bij deze beschikking onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 28 december 2023 en tot 28 december 2024.

3.De verzoeken

In de zaak met kenmerk JE RK 24-265:

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een gezinsgerichte voorziening tot aan haar meerderjarigheid, te weten [geboortedag 1] 2024, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
In de zaak met kenmerk JE RK 24-263:
3.2.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot het einde van de ondertoezichtstelling, te weten 28 december 2024, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben tijdens het kindgesprek ingestemd met de uithuisplaatsing. Zij hebben aangegeven dat het goed met hen gaat en dat zij allebei op een fijne plek terecht zijn gekomen. [minderjarige 2] woont sinds halverwege december 2023 in het gezin van een vriendin en [minderjarige 1] woont nu zo’n vier weken in een begeleide zelfstandige woning. Sindsdien ervaren zij meer rust, waardoor zij zich beter kunnen concentreren op school en tijdens werk. Verder hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verteld dat het contact met hun vader bestaat uit af en toe bellen of een berichtje via whatsapp. Dat vinden zij prima. Over de situatie met de moeder hebben beide minderjarigen aangegeven dat deze erg ingewikkeld is. Zij hebben geleerd om zich daar niet meer (steeds) druk over te maken en gaven aan dat hun moeder zelf maar moet weten wat zij doet. Met de stiefvader hebben beide minderjarigen een goede band, maar het contact met hem is sinds kort wel wat verminderd. Hoewel zij dat begrijpen omdat iedereen erg druk is, zouden zij het wel leuk vinden om wat vaker iets van hem te horen. Dat geeft hen het gevoel dat er om hen gegeven wordt. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben tot slot bevestigd dat zij ondanks hun drukke schema’s altijd bij elkaar terecht kunnen als dat nodig is.
4.2.
De GI handhaaft het verzoek en verwijst voor de onderbouwing naar de overgelegde stukken. De komende tijd zal er onder meer gewerkt worden aan het herstellen en verbeteren van het contact tussen de moeder en de minderjarigen.
4.3.
Mr. Wouters heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij na het intakegesprek met de moeder geen contact meer met haar heeft kunnen krijgen en zich derhalve niet gemachtigd voelt om namens de moeder het woord te voeren. Omdat zij wel een last vanuit de rechtbank heeft ontvangen, is zij toch verschenen op de mondelinge behandeling.
4.4.
De stiefvader heeft ingestemd met het verzoek. Sinds de feitelijke uithuisplaatsing gaat het zichtbaar beter met de beide minderjarigen en daar is hij blij om. De stiefvader vindt het wel zorgelijk dat het contact tussen de moeder en de minderjarigen sindsdien grotendeels is gestopt. Hij heeft zelf nog wel goed contact met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hij vindt het fijn te horen dat zij wat meer initiatief van hem verwachten.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2.
Op basis van de stukken en de informatie die is gedeeld tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten zoals genoemd in artikel 1:265b lid 1 BW. De kinderrechter vindt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk, omdat de moeder al lange tijd niet in staat is om de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorop te stellen en hen de verzorging en opvoeding te bieden die zij nodig hebben. Als gevolg daarvan werden de minderjarigen in de thuissituatie bij de moeder voortdurend belast met volwassenzaken en konden zij zich onvoldoende richten op hun eigen ontwikkelingstaken. Zij werden daarnaast in ernstige mate blootgesteld aan fysieke en emotionele onveiligheid. Dit vindt de kinderrechter erg zorgelijk. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een stabiele en rustige plek nodig, waar er een betrokken volwassene voor hen beschikbaar is. Deze plek lijken zij nu allebei gevonden te hebben; [minderjarige 2] woont al enige tijd in een gastgezin bij een vriendin en [minderjarige 1] is recent naar een zelfstandige begeleide woning verhuisd. Het is de kinderrechter tijdens het kindgesprek gebleken dat deze ontwikkeling beide minderjarigen goed bevalt. Zij ervaren sindsdien meer rust en kunnen zich nu gaan focussen op zichzelf en hun eigen toekomst. Dat stemt de kinderrechter positief. Gelet op het voorgaande acht de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen noodzakelijk, teneinde de veiligheid van de minderjarigen te borgen en hen toe te laten komen aan hun eigen ontwikkelingstaken. Nu de verzoeken bovendien onweersproken zijn gebleken, zal de kinderrechter deze dienovereenkomstig toewijzen voor de verzochte duur.
5.3.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.4.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
In de zaak met kenmerk JE RK 24-265:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een gezinsgerichte voorziening met ingang van 11 maart 2024 en tot [geboortedag 1] 2024;
In de zaak met kenmerk JE RK 24-263:
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 11 maart 2024 en tot 28 december 2024;
In de beide zaken met kenmerken JE RK 24-265 en JE RK 24-263:
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2024 door mr. De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 13 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.