ECLI:NL:RBZWB:2024:1710

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
22/5940
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling WOZ-waarde van een woning en de gevolgen voor de belastingaanslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 13 maart 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een tussenwoning in Breda, vastgesteld op € 240.000 per 1 januari 2021. De belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 215.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2024 behandeld, waarbij zowel de belanghebbende als de heffingsambtenaar vertegenwoordigd waren.

De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is, vooral omdat er rekenfouten zijn gemaakt in de taxatiematrix die door de heffingsambtenaar was ingediend. De rechtbank oordeelt dat de waarde van de woning schattenderwijs op € 230.000 moet worden vastgesteld, omdat geen van beide partijen in staat is gebleken om hun voorgestelde waarde aannemelijk te maken. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de WOZ-waarde en de bijbehorende belastingaanslag dienovereenkomstig. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten aan de belanghebbende.

Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige waardebepaling door de heffingsambtenaar en de noodzaak om transparant te zijn in de onderbouwing van taxaties. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde juist is, en dat fouten in de taxatiematrix de geloofwaardigheid van de waardebepaling ondermijnen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5940

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] , verbonden aan [b.v.] ),
en

de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant (gemeente Breda),

de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 19 november 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 31 maart 2022 de waarde van de onroerende zaak [adres 1] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 240.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Breda voor het jaar 2022 opgelegd (de aanslag OZB) en is de aanslag watersysteemheffing gebouwd bekend gemaakt.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, [naam 1] , en namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [naam 2] en [taxateur 1] .

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het is een tussenwoning (bouwjaar 1922) met een gebruiksoppervlakte van 87 m2, een berging van 8 m2 en een grondoppervlakte van 148 m2.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Belanghebbende vindt dat de waarde van de woning op de waardepeildatum maximaal € 215.000 is. De heffingsambtenaar verdedigt de in de uitspraak op bezwaar gehandhaafde waarde van € 240.000.
4. Een beroep tegen de waardebeschikking is tegelijk ook een beroep tegen de aanslag OZB. Dat staat in artikel 24, negende lid, gelezen in samenhang met artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ. Het oordeel over de aanslag OZB volgt het oordeel over de waarde van de woning. Tegen de aanslag OZB zijn geen zelfstandige gronden aangevoerd. Deze bepaling strekt zich niet uit tot de aanslag watersysteemheffing. Omdat tegen deze aanslag geen gronden zijn aangevoerd, blijft deze aanslag buiten de beoordeling.
5. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende en is de waarde van de woning te hoog vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
6. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
6.1.
De waarde van de woning is bepaald met de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
6.2.
Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
De onderbouwing van de WOZ-waarde door de heffingsambtenaar
6.3.
De heffingsambtenaar heeft aan de waardevaststelling in beroep een taxatiematrix ten grondslag gelegd die op 8 januari 2024 door [taxateur 2] is opgemaakt.
6.4.
In de taxatiematrix is de waarde van de woning op basis van een vergelijking met referentiewoningen vastgesteld op een getaxeerde waarde van € 278.000 naar de waardepeildatum 1 januari 2021. De getaxeerde waarde is € 38.000 hoger, dan de beschikte WOZ-waarde. Als referentiewoningen zijn gebruikt de woningen aan de [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] te [plaats] . In de taxatiematrix zijn voornoemde referentiewoningen vergeleken met de woning.
6.5.
Belanghebbende voert aan dat aan de taxatiematrix geen waarde kan worden ontleend, omdat er fouten zijn gemaakt in de berekening van de prijs per vierkante meter. In de berekening is geen rekening gehouden met de aftrek van de waarden van de percelen en bijgebouwen van de referentiewoningen.
6.6.
Ter zitting heeft de heffingsambtenaar erkend dat er rekenfouten zijn gemaakt in de taxatiematrix. Om die reden heeft de heffingsambtenaar een nieuwe taxatiematrix opgesteld, welke hij heeft overgelegd tijdens de zitting. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar dit zaakstuk voor het eerst op de zitting heeft overgelegd. Belanghebbende stelt zich, naar het oordeel van de rechtbank terecht, op het standpunt dat hij zich niet op dit zaakstuk heeft kunnen voorbereiden. De heffingsambtenaar heeft geen overtuigende redenen aangevoerd waarom hij redelijkerwijs niet eerder het stuk heeft ingebracht. Het risico van de onmogelijkheid om onvolkomenheden als thans aan de orde is te herstellen moet daarom voor risico van de heffingsambtenaar blijven. De rechtbank oordeelt dat het algemene belang van een doelmatige procesgang met zich meebrengt dat dit zaakstuk buiten aanmerking moet blijven.
6.7.
Gelet op de erkenning door de heffingsambtenaar is komen vast te staan dat aan de matrix een gebrek kleeft dat de overtuigingskracht daarvan aantast. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem bepleite waarde niet te hoog is.
6.8.
De heffingsambtenaar heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat de door hem vastgestelde waarde van de woning voor het belastingjaar 2022 niet te hoog is.
De door belanghebbende voorgestane waarde van de woning
6.9.
Omdat de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of belanghebbende de door hem gestelde waarde van € 215.000 aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Daartoe overweegt de rechtbank dat belanghebbende een taxatierapport heeft laten opmaken door [bedrijf] . Naar oordeel van de rechtbank kan geen waarde ontleend worden aan het taxatierapport. Het enkel overleggen van foto’s acht de rechtbank onvoldoende.
Vaststelling waarde van de woning door de rechtbank
6.10.
Omdat geen van beide partijen er in is geslaagd om de voorgestelde waarde van de woning aannemelijk te maken, bepaalt de rechtbank de waarde van de woning op de waardepeildatum schattenderwijs op € 230.000. De rechtbank komt niet toe aan de andere beroepsgronden, omdat deze belanghebbende niet in een betere positie kunnen brengen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de waarde moet worden verlaagd. Het oordeel over de belastingaanslag volgt dat over de waardebeschikking, dus ook deze moet worden verlaagd. Er is geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn voor het doen van uitspraak.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Deze vergoeding moet rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden betaald. [2]
7.2.
Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. Belanghebbende heeft recht op 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde van € 310,-, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 875,-, met een wegingsfactor 1. De kosten die belanghebbende heeft gemaakt voor het opstellen van het waarde-rapport uit de bezwaarfase komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat het rapport niet kwalificeert als rapport van een ter zake ingeschakeld deskundige. Het logo op het rapport is gelijk aan het logo van de organisatie van de gemachtigde. De ondertekenaar maakt melding van een accreditatie, maar informatie over inschrijving in een register voor taxateurs ontbreekt. Ook is het rapport ongedateerd. Hoewel elk van de constateringen op zichzelf niet bezwaarlijk is, brengt de samenhang ervan mee dat het onder de ondergrens blijft voor de kwalificatie als deskundigenrapport en vallen de werkzaamheden die ermee gemoeid zijn geweest onder de werkzaamheden waarvoor de algemene vergoeding voor bijstand door een professioneel gemachtigde wordt toegekend. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.370. Deze vergoeding moet rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden betaald. [3]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de WOZ-waarde van de woning tot een bedrag van € 230.000;
  • vermindert de aanslag OZB dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 2.370 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Damen, griffier, op 13 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44
2.Artikel 30a, vierde en vijfde lid van de Wet WOZ
3.Artikel 30a, vierde en vijfde lid van de Wet WOZ