Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring op 22 november 2021. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 12 februari 2024 heeft betrokkene aangevoerd dat hij niet aanwezig was op de plaats van de gedraging en dat hij op het moment van de vermeende overtreding in Friesland was. Hij overhandigde bewijs van betaling van een aankoop bij een bakker in Friesland, wat zijn alibi ondersteunt. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft verzocht het beroep gegrond te verklaren, wijzend op de twijfels over de vaststelling van de gedraging door de verbalisant.
De kantonrechter heeft overwogen dat de verklaring van de verbalisant niet voldoende was om de gedraging vast te stellen. De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat betrokkene de gedraging had verricht, en verklaarde het beroep gegrond. De opgelegde boete werd vernietigd en de officier van justitie werd opgedragen het betaalde bedrag aan betrokkene terug te betalen, evenals de reiskosten voor het bijwonen van de zitting.