ECLI:NL:RBZWB:2024:1719

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
9992993 _ MB VERZ 22-694
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete met gedeeltelijke gegrondverklaring en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een administratieve sanctie ontvangen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op de Houtmarkt in Breda op 29 juni 2021. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M. Lagas, stelde dat de boete onterecht was opgelegd, omdat hij als koerier waardevolle spullen moest leveren en niet op de hoogte was van de geslotenverklaring. De gemachtigde voerde aan dat er sprake was van een fuik en dat de vooraankondigingsborden niet correct waren geplaatst, wat in strijd zou zijn met het Beleidskader digitale handhaving geslotenverklaringen.

De officier van justitie, vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze, verzocht het beroep ongegrond te verklaren en stelde dat er voldoende vooraankondigingsborden aanwezig waren. De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van een fuik en dat de vooraankondigingsborden correct waren geplaatst.

Echter, de kantonrechter constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een matiging van de boete met 25%. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en de betrokkene kreeg recht op een proceskostenvergoeding van € 218,75. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op 12 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer.: 9992993 \ MB VERZ 22-694
CJIB-nummer: 1062 5422 4233 3035
uitspraakdatum: 12 februari 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [postcode] [plaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : mr. M. Lagas (Appjection)

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 12 februari 2024 Namens de officier van justitie is verschenen mr. A. de Vreeze (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene en de gemachtigde zijn niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: handelen in strijd met een geslotenverklaring voor alle motorvoertuigen: bord C12 op 29 juni 2021 om 11:33 uur op de Houtmarkt in Breda.
De gemachtigde heeft namens betrokkene in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de boete onterecht is opgelegd. Betrokkene stelt dat hij een koeriersbedrijf heeft en waardevolle spullen moest leveren in het centrum. Betrokkene zag meerdere bussen de Houtmarkt inrijden en wist niet dat de straat niet voor hem toegankelijk was. Gemachtigde stelt dat er sprake is van een fuik. Ook zouden de vooraankondigingsborden niet of niet op de juiste wijze zijn geplaatst. Een en ander is in strijd met het Beleidskader digitale handhaving geslotenverklaringen en voetgangersgebieden (hierna: Beleidskader). Tot slot wordt verwezen naar het administratief beroep waarin betrokkene tevens stelt dat er niet is voldaan aan artikel 5 Wahv.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Er is geen sprake van een door de betrokkene gestelde fuik. Bovendien zijn er voldoende vooraankondigingsborden aanwezig. Dit blijkt ook uit het proces-verbaal dat in het dossier zit. Daarnaast zijn er ook voldoende andere routes mogelijk. Verder heeft betrokkene onvoldoende onderbouwd werkzaam te zijn als koerier. Inhoudelijk is het beroep ongegrond. Echter wegens het overschrijden van de redelijke termijn verzoekt zij de boete te matigen met 25%. Ten aanzien van een proceskostenvergoeding verzoekt de zittingsvertegenwoordiger primair om deze niet toe te kennen omdat het geen aan een bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid betreft. Subsidiair verzoekt de zittingsvertegenwoordiger de proceskostenvergoeding alleen toe te kennen voor de kantonfase.

Overwegingen

De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. In zaken op grond van de Wahv biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van die verklaring of indien dergelijke feiten en omstandigheden uit het dossier blijken. De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant.
Beleidskader
Wat betreft de stellingen van betrokkene inzake strijd met het Beleidskader het volgende.
In het Beleidskader is bepaald dat ter voorkoming van een fuik een vooraankondiging van de geslotenverklaring moet worden geplaatst waarbij een bestuurder de mogelijkheid heeft om te keren. Uit de foto’s in het dossier die door het CVOM zijn overgelegd blijkt dat er vooraankondigingsborden zijn geplaatst. Naar het oordeel van de kantonrechter is het mogelijk om bij en na deze vooraankondigingen nog te keren. Hiermee staat vast dat geen sprake is van een fuik en dat er niet gehandeld is in strijd met het Beleidskader. Dit verweer faalt dus.
Staandehouding
Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd, de verbalisant de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat hem een boete kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de boete aan de kentekenhouder worden opgelegd. Volgens het zaakoverzicht is de gedraging vastgelegd door een geplaatste camera. De verbalisant heeft via het uitkijken van deze beelden de gedraging vastgesteld. Nu er sprake is van digitale handhaving conform het Beleidskader mocht worden afgezien van staandehouding. De boete is dus terecht opgelegd aan de kentekenhouder.
Schending redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete.
In dit geval is de boete opgelegd op 2 juli 2021 en is de redelijke termijn dus met 7 maanden overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete matigen met 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369). Het beroep is dus gedeeltelijk gegrond. De beslissing van de officier van justitie zal worden gewijzigd. Het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.
Nu de boete wordt gematigd is er aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Daarbij gaat het alleen om de kosten in de fase waarin de redelijke termijn is overschreden, dus de kosten van het beroep bij de kantonrechter. De kantonrechter zal een proceskostenvergoeding toekennen voor het indienen van het beroepschrift, te weten 1 punt x gewicht 0,25 x € 875,- = € 218,75.

Beslissing

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
‒ wijzigt de beslissing van de officier van justitie in die zin dat de boete wordt gematigd tot € 75,- plus € 9,- administratiekosten;
‒ draagt de officier van justitie op het bedrag van € 25,- dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene van € 218,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, bijgestaan door de griffier mr. C.A. Lequin, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: