Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een administratieve sanctie ontvangen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op de Houtmarkt in Breda op 29 juni 2021. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M. Lagas, stelde dat de boete onterecht was opgelegd, omdat hij als koerier waardevolle spullen moest leveren en niet op de hoogte was van de geslotenverklaring. De gemachtigde voerde aan dat er sprake was van een fuik en dat de vooraankondigingsborden niet correct waren geplaatst, wat in strijd zou zijn met het Beleidskader digitale handhaving geslotenverklaringen.
De officier van justitie, vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze, verzocht het beroep ongegrond te verklaren en stelde dat er voldoende vooraankondigingsborden aanwezig waren. De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter concludeerde dat er geen sprake was van een fuik en dat de vooraankondigingsborden correct waren geplaatst.
Echter, de kantonrechter constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een matiging van de boete met 25%. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en de betrokkene kreeg recht op een proceskostenvergoeding van € 218,75. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op 12 februari 2024.