ECLI:NL:RBZWB:2024:172

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
C/02/394245 / FA RK 22-444
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over omgangsregeling voor minderjarige in zorg van voormalig pleegouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 januari 2024 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de omgangsregeling van een minderjarige, geboren in 2007, die in zorg is bij de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland. De rechtbank heeft het verzoek van de voormalig pleegouders om de omgangsregeling uit te breiden, afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, die functioneert op een niveau van 1,5 tot 3 jaar, een aanzienlijke verstandelijke beperking heeft en dat uitbreiding van de omgang niet in haar belang is. De rechtbank heeft de bestaande omgangsregeling van één keer per maand voor anderhalf uur gehandhaafd, in afwachting van verdere ontwikkelingen in de behandeling van de minderjarige. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de voormalig pleegouders psycho-educatie moeten aanvaarden om beter aan te sluiten bij de behoeften van de minderjarige. De rechtbank heeft de beslissing over de omgangsregeling aangehouden voor de duur van negen maanden, met de opdracht aan de GI om de rechtbank te voorzien van een update over de voortgang van de behandeling en de omgang.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/394245 / FA RK 22-444
datum uitspraak: 10 januari 2024
nadere beschikking betreffende omgangsregeling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI),
gevestigd te Middelburg,
betreffende de minderjarige:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2007.
Als belanghebbenden in onderhavige zaak worden aangemerkt:
  • [de voormalige pleegmoeder], hierna te noemen: de voormalig pleegmoeder, wonende te [woonplaats 1] ;
  • [de voormalige pleegvader] ,hierna te noemen: de voormalig pleegvader, wonende te [woonplaats 2] ;
    hierna samen te noemen: de voormalig pleegouders,
advocaat: thans mr. A.J.C. van Bemmel te Rotterdam.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 21 juli 2023 met alle daarin genoemde stukken;
- het op 22 september 2023 van de minderjarige retour ontvangen keuzeformulier met bijlage;
- de op 23 november 2023 ingekomen brief van de GI d.d. 23 november 2023 met bijlagen;
- het F9-formulier van mr. Van Bemmel d.d. 29 november 2023 met bijlage en gewijzigd verzoek.
1.2
Het verzoek is nader mondeling behandeld op 4 december 2023. Bij die behandeling zijn verschenen een tweetal vertegenwoordig(st)ers van de GI en de voormalig pleegouders, bijgestaan door hun advocaat. Ook was een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad
.
1.3
De rechtbank heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken. [minderjarige] heeft het keuzeformulier retour gezonden aan de rechtbank, waaraan zij een brief heeft gehecht die gericht is aan de rechter. In deze brief geeft [minderjarige] aan dat zij het spannend vindt om naar de rechtbank te komen en dat zij daarom geen gesprek wenst met de rechter. Ook benoemt zij in haar brief dat de afspraken moeten blijven zoals ze zijn.

2.De verdere beoordeling

2.1
De rechtbank verwijst naar haar beschikking van 21 juli 2023. Hierin heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling bepaald op grond waarvan [minderjarige] en de voormalige pleegouders één keer in de vier weken een fysiek omgangsmoment met elkaar hebben. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing op de (gewijzigde) verzoeken van de voormalige pleegouders aangehouden in afwachting van de nadere informatie van de GI, met name omtrent de uitkomst van de onderzoeken van [jeugdzorginstelling] naar onder meer de intelligentie van [minderjarige] en haar emotionele ontwikkeling en waarbinnen ook bekeken zal worden waar de spanningen vandaan komen die [minderjarige] ervaart rondom de omgangsmomenten met haar voormalige pleegouders.
2.2
Middels de brief d.d. 23 november 2023 heeft de GI de rechtbank geïnformeerd over de huidige ontwikkelingen met betrekking tot de omgang tussen [minderjarige] en de voormalige pleegouders. Onder begeleiding van [hulpverlening] is uitvoering gegeven aan de voorlopige zorgregeling. [hulpverlening] concludeert dat de bezoeken positief verlopen. De voormalige pleegouders zien dat [minderjarige] gelukkig is door het wonen bij [stichting]. Uit het onderzoek van [jeugdzorginstelling] is gebleken dat [minderjarige] sociaal-emotioneel functioneert op een leeftijd van 1,5 tot 3 jaar waarbij er sprake is van traumatische ervaringen gedurende gehele ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] is daarom aangemeld voor een behandeltraject. De voormalige pleegouders zullen psycho-educatie geboden worden, zodat zij zich kunnen aanpassen naar de gewenste benadering van [minderjarige] . Indien wordt geconstateerd dat de voormalige pleegouders de door [jeugdzorginstelling] geadviseerde benadering kunnen toepassen, kan overwogen worden om de begeleiding van [hulpverlening] te verminderen. De GI stelt hierbij dat uitbreiding dan wel vermindering van de begeleiding van de omgangsmomenten samenhangt met de (ingezette) behandeling door [jeugdzorginstelling] en het verblijf van [minderjarige] bij [stichting]. De GI benadrukt dat [minderjarige] een zeer kwetsbaar en beperkt meisje is, waarbij het van belang is dat alle betrokkenen aansluiten bij haar behoefte.
2.3
Middels de brief zoals gevoegd bij F9-formulier d.d. 29 november 2023 heeft mr. Van Bemmel te kennen gegeven dat [minderjarige] en de voormalig pleegouders op dit moment maandelijks een fysiek contactmoment hebben voor de duur van anderhalf uur. [minderjarige] geeft aan dat zij de voormalig pleegouders nog steeds als haar vader en moeder ziet en dat zij het fijn vindt om zaken die voor haar belangrijk zijn met hen te kunnen bespreken. Ook heeft [minderjarige] volgens mr. Van Bemmel aangegeven dat zij heel graag haar oma zou willen zien. Dit contact werd voorheen gefaciliteerd door de voormalig pleegouders. De GI heeft het verzoek om het contact voorzichtig uit te breiden op dit punt echter afgewezen. Hoewel tijdens de mondelinge behandeling een nadere toelichting zal volgen, wordt alvast aanvullend en na wijziging verzocht:
- dat [minderjarige] in de gelegenheid wordt gesteld om via de app contact te onderhouden met de voormalig pleegmoeder en haar dochter [naam];
- een contactregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] eens per maand van vrijdag uit school tot zaterdag bij de voormalig pleegmoeder verblijft en zij om 20.00 uur bij [stichting] wordt thuisgebracht, vooralsnog één keer per maand en met de intentie om dit verder uit te breiden;
- het verzoek is om de voormalig pleegmoeder eens per maand een schriftelijke update te geven van het welzijn van [minderjarige] .
Voorts acht mr. Van Bemmel het voor een goede inschatting en weging wenselijk als de rechtbank [minderjarige] bezoekt bij [stichting] om haar aldaar te horen.
2.4
Naast de voornoemde aanvullende verzoeken liggen thans verder nog ter beoordeling voor de (gewijzigde) verzoeken van de voormalig pleegouders ten aanzien van hun omgang met [minderjarige] . Zo is verzocht een omgangsregeling tussen hen en [minderjarige] vast te stellen van eens per maand van vrijdag 17:00 uur tot zondag 17:00 uur als ook één week in de zomervakantie en één week in de kerstvakantie, waarbij [minderjarige] bij de voormalig pleegmoeder verblijft. Tevens is verzocht dat de voormalig pleegouders en [minderjarige] op de dagen dat [minderjarige] niet bij hen verblijft heen en weer kunnen bellen en berichten kunnen sturen indien dit door beiden is gewenst, dan wel een zodanige beslissing te nemen die de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
2.5
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5.1
De rechtbank ziet dat de voormalig pleegouders zeer begaan zijn met [minderjarige] en dat zij de wens hebben om met haar een intensiever contact te kunnen hebben dan nu het geval is. Op dit moment is er een maandelijks contact van 1,5 uur, waarbij inmiddels alleen het begin en het eind van het bezoekmoment onder begeleiding plaatsvindt. De wens van de voormalig pleegouders vindt de rechtbank begrijpelijk, maar uitbreiding moet in het belang van [minderjarige] zijn en aansluiten bij haar mogelijkheden. Uit het onderzoek van [jeugdzorginstelling] is gebleken dat [minderjarige] een 16-jarig getraumatiseerd meisje is met een aanzienlijke verstandelijke beperking, waarbij zij functioneert op een niveau van 1,5 tot 3 jaar en waardoor zij speciale behoeften kent in haar ontwikkeling en de wijze waarop zij benaderd dient te worden. [jeugdzorginstelling] heeft daarom in haar onderzoekrapportage ten aanzien van [minderjarige] specifieke handelingsadviezen gegeven. Zo worden de pleegouders geadviseerd om psycho-educatie te aanvaarden om goed te leren aansluiten bij het ontwikkelingsniveau van [minderjarige] . Tevens zal [minderjarige] in de komende periode een behandeltraject worden geboden, waarbij gewerkt wordt aan het verkrijgen van inzicht op het huidige intelligentieniveau en het sociaal-emotioneel functioneren van [minderjarige] en met de bedoeling dat dit gevolgd zal worden door traumabehandeling en speltherapie. Dit alles zal veel vragen van [minderjarige] , maar ook van de pleegouders wordt het nodige verwacht. Hoewel alle betrokkenen het erover eens zijn dat de bezoeken tussen de voormalig pleegouders en [minderjarige] positief verlopen, acht de rechtbank met de Raad en de GI een uitbreiding van de omgang voor nu niet in het belang van [minderjarige] gezien de stappen die nog genomen moeten worden in de komende periode. Daarbij neemt de rechtbank ook mee in haar overweging dat [minderjarige] in haar brief aan de rechtbank heeft aangegeven dat zij de bezoekafspraken wil houden zoals ze zijn en dat uit de omgangsverslagen blijkt dat [minderjarige] de bezoeken spannend vindt. Gelet op de verkregen informatie over [minderjarige] zal de rechtbank ook afzien van een bezoek aan [stichting] om, zoals verzocht door de voormalig pleegouders, [minderjarige] in persoon te horen. Naar verwachting zal dit voor haar te belastend zijn. Voorts moet voorkomen worden dat door alle veranderingen en ontwikkelingen [minderjarige] overvraagd wordt. Een behandeltraject zal naar verwachting gezien haar beperkte vermogens veel van [minderjarige] vergen. Een uitbreiding van de omgang zal de rust en stabiliteit die [minderjarige] thans ervaart bij [stichting] verstoren, waardoor het risico bestaat dat zij dan niet optimaal kan profiteren van haar behandeling. Daarbij dienen de pleegouders in de komende periode te laten zien dat zij de psycho-educatie die geboden zal worden vanuit [hulpverlening] aanvaarden en dat zij de gegeven adviezen goed kunnen toepassen in het contact met [minderjarige] . Zodra dit alles zijn beslag krijgt, kan naar het oordeel van de rechtbank pas bezien worden of uitbreiding van de omgang of vermindering van de begeleiding tot de mogelijkheden behoort en welke omgangsregeling daarbij dan in het belang van [minderjarige] wordt geacht. De rechtbank zal daarom voor nu de bestaande omgangsregeling nog niet wijzigen, maar de beslissing op dit punt in afwachting van de ontwikkelingen in de komende tijd opnieuw aanhouden en wel voor de duur van negen maanden. Uiterlijk op de hierna te noemen pro forma datum dient de GI de rechtbank te voorzien van een update met daarbij informatie over het verloop van het behandeltraject van [minderjarige] alsmede informatie omtrent de mogelijkheden die de GI ziet ten aanzien van de (uitbreiding van de) omgang tussen [minderjarige] en de voormalig pleegouders. De voormalig pleegouders zullen vervolgens in de gelegenheid gesteld worden op deze informatie te reageren en om zich uit te laten over het gewenste procesverloop ten aanzien van hun verzoeken.
2.5.2
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de voormalig pleegouders naar voren gebracht dat zij graag meer geïnformeerd willen worden over zaken die spelen rondom [minderjarige] , ook omdat dit hen hen tijdens de omgangsmomenten beter in staat stelt om bij [minderjarige] aan te sluiten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI aangegeven hiertegen geen bezwaar te hebben. Afgesproken is dat de GI voortaan eens per maand de informatie over [minderjarige] die gedeeld wordt met de moeder ook zal doorsturen aan de voormalig pleegouders. De GI heeft voorts ook aangegeven zeker oog te hebben voor het contact tussen [minderjarige] en oma, zoals door de voormalig pleegouders eveneens is verzocht om dit te bewerkstelligen. Omdat oma verder op in het land woont, vraagt dit enige organisatie aangezien een begeleider met [minderjarige] zal moeten meereizen. De groepsleiding van [stichting] is gevraagd de mogelijkheden hiertoe te onderzoeken. Dit vraagt namelijk voor [minderjarige] om een zorgvuldige aanpak en zal in overleg met de familie worden afgestemd en worden georganiseerd.

3.De beslissing

De rechtbank:
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de omgang tussen [minderjarige] en de voormalig pleegouders aan tot
8 oktober 2024 PRO FORMA, in afwachting van de nadere berichtgeving van de GI en de reactie van de voormalig pleegouders hierop.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hendriks, rechter, in het openbaar uitgesproken op 10 januari 204 in tegenwoordigheid van Bakker-Maljers, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.