Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet verlenen van voorrang aan bestuurders van rechts op een kruispunt in Breda op 14 maart 2022. De betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 12 februari 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde, mr. N.G.A. Voorbach, heeft het beroep ingediend. De officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter oordeelde dat er geen aanleiding was om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen.
Echter, de kantonrechter heeft ook vastgesteld dat de hoorplicht is geschonden, omdat de officier van justitie de betrokkene niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Dit is in strijd met de wet en leidde tot de vernietiging van de beslissing van de officier van justitie. De kantonrechter heeft het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard en de boete met 25% gematigd. Tevens is de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.