ECLI:NL:RBZWB:2024:1725

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
10762101 _ MB VERZ 23-562
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete met gedeeltelijke gegrondverklaring en matiging van de boete

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het stilstaan op een trottoir in Breda op 5 juni 2022. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting heeft betrokkene aangevoerd dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden van zijn verhuizing en problemen met de post, waardoor hij het beroep niet tijdig kon indienen. De officier van justitie heeft verzocht om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren vanwege termijnoverschrijding, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat er bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden. Echter, er was sprake van een schending van de hoorplicht, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was. De kantonrechter heeft de boete vervolgens gematigd met 25% vanwege deze schending en heeft ook rekening gehouden met de financiële situatie van betrokkene, waardoor de boete uiteindelijk werd vastgesteld op € 50,- plus € 9,- administratiekosten.

De uitspraak is gedaan door kantonrechter M. Breeman, bijgestaan door griffier C.A. Lequin, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer.: 10762101 \ MB VERZ 23-562
CJIB-nummer: 2062 5422 5010 8932
uitspraakdatum: 12 februari 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 12 februari 2024 Namens de officier van justitie is verschenen mr. A. de Vreeze (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene is ook verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: stilstaan op het trottoir, voetpad, fietspad, fiets/bromfietspad of het ruiterpad (niet de rijbaan gebruiken) op 5 juni 2022 om 17:27 uur op de Haagdijk in Breda.
Betrokkene heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de boete niet redelijk is gelet op de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden. Betrokkene was aan het verhuizen en zich niet bewust van het feit dat hij hier niet mocht parkeren. Daarnaast heeft betrokkene aangegeven zijn mobiel parkeren app aan te hebben gezet.
Ter zitting heeft betrokkene hieraan toegevoegd dat de post op zijn adres regelmatig kwijt raakt, dat te maken zou hebben met de nummering en het restaurant op de begane grond, waardoor hij het beroep niet op tijd en/of eerder heeft kunnen indienen. Daarnaast heeft betrokkene ter zitting aangevoerd dat het betalen van de zekerheidstelling voor hem niet mogelijk is wegens zijn financiële situatie.
De zittingsvertegenwoordiger heeft primair verzocht de zekerheid op nihil te stellen en het beroep niet-ontvankelijk te verklaren omdat het te laat is ingediend. Uit de jurisprudentie van het hof Arnhem-Leeuwarden volgt dat er ten aanzien van een termijnoverschrijding onderbouwing wordt verwacht van een betrokkene. Betrokkene dient aan te tonen waarom het niet mogelijk was om binnen 6 weken het beroep in te dienen. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld gezondheidsproblemen. De moeilijkheden met betrekking tot de post, zoals gesteld door betrokkene, komen voor risico en rekening van betrokkene zelf. De termijnoverschrijding is dan ook niet verschoonbaar.
Subsidiair verzoekt de zittingsvertegenwoordiger om het beroep deels gegrond te verklaren en voert daartoe het volgende aan. De gedraging kan worden vastgesteld. Betrokkene heeft zelf ook aangegeven op de stoep te hebben gestaan, al was het maar heel even. Ook een (hele) korte duur is niet toegestaan. Het is hierbij niet relevant of er betaald is voor parkeren. De boete is dus terecht opgelegd. Het beroep is inhoudelijk ongegrond, echter wegens het schenden van de hoorplicht verzoekt de zittingsvertegenwoordiger tot een matiging van 25%. Meer subsidiair refereert de zittingsvertegenwoordiger zich aan het oordeel van de kantonrechter over een verdere matiging van het bedrag wegens de financiële situatie van betrokkene.

Overwegingen

Zekerheidstelling
Op grond van artikel 11 Wahv moet de indiener van een beroepschrift eerst een bedrag aan zekerheidstelling betalen voordat het beroep in behandeling kan worden genomen. Betrokkene heeft deze zekerheidstelling van € 109,- niet betaald.
Betrokkene heeft aangevoerd de zekerheid niet te kunnen betalen. De kantonrechter is van oordeel dat betrokkene dit voldoende aannemelijk heeft gemaakt. De te betalen zekerheid wordt daarom op nihil gesteld.
Beroep te laat
Betrokkene heeft het beroep bij de kantonrechter te laat ingesteld. Voor het instellen van beroep geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Die termijn eindigde in dit geval op 9 oktober 2022. Het beroepschrift is echter pas op 18 december 2022 ontvangen. Dat is te laat.
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt - kort gezegd - dat een te laat ingesteld beroep tóch ontvankelijk kan zijn, wanneer het de betrokkene niet kan worden toegerekend dat te laat beroep is ingesteld.
De kantonrechter is van oordeel dat betrokkene met wat hierover ter zitting is aangevoerd het voordeel van de twijfel verdient, dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het te laat beroep instellen niet aan hem kan worden toegerekend.
De kantonrechter zal het beroep tegen de boete vervolgens inhoudelijk beoordelen.
Inhoudelijk
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. Betrokkene heeft dit ter zitting ook erkend. De boete is dus terecht opgelegd.
Schending hoorplicht
Betrokkene heeft, zonder tussenkomst van een gemachtigde, beroep aangetekend bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft betrokkene niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Dit is in strijd met de wet, omdat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden om van horen af te zien. Volgens vaste rechtspraak dient dit te leiden tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep.
Het beroep tegen die beslissing is om die reden gegrond.
De kantonrechter ziet verder reden de boete te matigen met 25%, omdat sprake is van een structurele schending van de hoorplicht (zie het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2022:9934).
Verdere matiging
De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd aanleiding om de boete nog verder te matigen tot de helft. Daarbij is van belang dat betrokkene ter zitting uitvoerig zijn financiële situatie heeft toegelicht.
Conclusie
Het beroep tegen de inleidende beschikking is gedeeltelijk gegrond en die beschikking zal worden gewijzigd. De boete zal worden gematigd tot € 50,- plus € 9,- administratie kosten.

Beslissing

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep gegrond en vernietigt die beslissing;
‒ verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond;
‒ wijzigt de inleidende beschikking in zoverre dat de boete wordt gematigd tot € 50,- plus € 9,- administratiekosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, bijgestaan door de griffier mr. C.A. Lequin, en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: