Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het stilstaan op een trottoir in Breda op 5 juni 2022. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting heeft betrokkene aangevoerd dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden van zijn verhuizing en problemen met de post, waardoor hij het beroep niet tijdig kon indienen. De officier van justitie heeft verzocht om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren vanwege termijnoverschrijding, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat er bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden. Echter, er was sprake van een schending van de hoorplicht, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was. De kantonrechter heeft de boete vervolgens gematigd met 25% vanwege deze schending en heeft ook rekening gehouden met de financiële situatie van betrokkene, waardoor de boete uiteindelijk werd vastgesteld op € 50,- plus € 9,- administratiekosten.
De uitspraak is gedaan door kantonrechter M. Breeman, bijgestaan door griffier C.A. Lequin, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.