Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet afsluiten en in stand houden van de vereiste verzekering voor zijn bromfiets op 10 juni 2022. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld, nadat deze het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 12 februari 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig om de zaak te bepleiten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden. De betrokkene had zijn verzekering opgezegd omdat hij de scooter niet meer gebruikte, maar de rechter oordeelde dat hij onvoldoende had onderbouwd dat het voertuig niet meer bruikbaar was. De boete werd daarom in principe terecht opgelegd. Echter, de kantonrechter constateerde ook dat de officier van justitie de betrokkene niet in de gelegenheid had gesteld om te worden gehoord, wat in strijd was met de wet. Dit leidde tot de conclusie dat de beslissing van de officier van justitie vernietigd moest worden.
De kantonrechter heeft het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard en de boete met 25% gematigd, omdat er sprake was van een structurele schending van de hoorplicht. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en de betrokkene kreeg recht op terugbetaling van het teveel betaalde bedrag aan zekerheidstelling. De uitspraak benadrukt het belang van het horen van de betrokkene in administratieve procedures en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting.