ECLI:NL:RBZWB:2024:173

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
C/02/408986 / FA RK 23-2008
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot terugverhuizing, aanhouding gezag en omgang in afwachting onderzoeken en inzet hulpverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 januari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verzoeken van de man en de vrouw met betrekking tot hun minderjarige kinderen. De man, momenteel gedetineerd, verzocht om terugverhuizing van de vrouw en de kinderen naar [plaats 2], alsook om een omgangsregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw momenteel alleen het gezag heeft over [minderjarige 2] en dat de man en de vrouw gezamenlijk het gezag uitoefenen over [minderjarige 1]. De rechtbank heeft het verzoek van de man tot terugverhuizing afgewezen, omdat de vrouw en kinderen zich inmiddels in Zeeland hebben gesetteld en een verhuizing onrust en stress zou veroorzaken. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de man tot wijziging van het gezag en omgang aangehouden, in afwachting van de resultaten van de hulpverlening en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank benadrukt het belang van stabiliteit voor de kinderen en de noodzaak voor de ouders om aan hun eigen problematiek te werken. De zaak zal medio september/oktober 2024 opnieuw worden behandeld, waarbij de Raad wordt verzocht om zijn rapport tijdig in te dienen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/408986 / FA RK 23-2008
datum uitspraak: 16 januari 2024
beschikking betreffende wijziging gezag, terugverhuizing en vaststelling zorg-/omgangsregeling
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] , thans verblijvende in de PI Limburg-Zuid [afdeling] te [plaats 1] .
advocaat: mr. C.G. Huijsmans te Goes,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. L. Verheuvel te Middelburg.
Ouders van de thans nog minderjarige kinderen:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2018;
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2020.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, Landelijk Hoog Risico Team, gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het verdere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van 15 augustus 2023 en de daarin vermelde stukken;
- het op 16 november 2023 ingekomen rapport met bijbehorend advies van de Raad d.d. 13 november 2023.
1.2
Het verzoek is nader mondeling behandeld op 4 december 2023, gelijktijdig met het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van de voornoemde minderjarigen (zaaknr.
C/02/415938 / JE RK 23-2004). Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens waren aanwezig een tweetal vertegenwoordigers van de Raad en een vertegenwoordigster van de GI.
1.3
Ten aanzien van het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen is bij afzonderlijke beslissing van 4 december 2023 beslist.

2.De nadere beoordeling

2.1
De rechtbank verwijst naar de eerder in deze procedure gegeven beschikking van 15 augustus 2023. De rechtbank stelde destijds vast dat de verhouding tussen partijen behoorlijk onder druk stond en dat contact tussen beiden vooralsnog niet mogelijk was, mede door het in kort geding aan de man opgelegde contactverbod als gevolg van zijn dreigende houding naar de vrouw. Door de tegengestelde visies van partijen over de situatie achtte de rechtbank zich onvoldoende geïnformeerd om een beslissing te geven op de voorliggende verzoeken en een nader onderzoek door de Raad aangewezen. Gezien het lopende kinderbeschermingsonderzoek is de Raad verzocht zijn onderzoek uit te breiden ter beantwoording van de vragen omtrent de voorliggende geschilpunten met betrekking tot het gezag en de omgang van de man met de minderjarigen alsmede met betrekking tot de door de man verzochte terugverhuizing van de vrouw en de kinderen naar [plaats 2] . In afwachting van de bevindingen van de Raad is iedere verdere beslissing op de voorliggende verzoeken aangehouden.
2.2
Op 16 november 2023 heeft de rechtbank het onderzoeksrapport en bijbehorend advies van de Raad ontvangen. Uit dit rapport volgt dat de Raad een ondertoezichtstelling van de kinderen noodzakelijk acht en in dit kader een daartoe strekkend verzoek zal richten aan de kinderrechter van deze rechtbank. Ten aanzien van het gezag adviseert de Raad om zowel het verzoek van de vrouw als van de man aan te houden voor de duur van negen maanden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening. De Raad zal na zeven maanden het raadsonderzoek opnieuw opstarten teneinde de rechtbank hierover nader te kunnen adviseren. Ten aanzien van de door de man verzochte omgangsregeling adviseert de Raad om de man het recht op omgang voor de duur van negen maanden te ontzeggen, omdat omgang momenteel ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de kinderen. In afwachting van de resultaten van de hulpverlening zal de Raad ook op dit punt het raadsonderzoek over zeven maanden opnieuw opstarten om zodoende de rechtbank nader te kunnen adviseren. Voorts adviseert de Raad de aanhouding van het verzoek van de man ten aanzien van de terugverhuizing van de vrouw en de kinderen naar [plaats 2] voor de duur van negen maanden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening. De Raad zal het raadsonderzoek naar dit vraagstuk ook opnieuw over zeven maanden opstarten om zodoende de rechtbank nader te kunnen adviseren.
2.3
Op 4 december 2023 heeft de (kinder)rechter [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 4 december 2023 en tot 4 december 2024. Deze mondelinge uitspraak is op 18 december 2023 schriftelijk vastgelegd in een beschikking.
2.4
Thans ligt nog ter beoordeling voor de verzoeken van de man:
- te bepalen dat de vrouw samen met de minderjarige kinderen dient terug te verhuizen naar [plaats 2] ;
- een omgangsregeling vast te stellen tussen de man en de minderjarige kinderen gedurende één weekend per veertien dagen vanaf vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur, alsmede gedurende de helft van de vakanties en de helft van de feestdagen in nader overleg tussen partijen te bepalen, waarbij de man zal zorgdragen voor het halen van de kinderen aan het begin van het omgangsmoment en de vrouw zal zorgdragen voor het halen van de kinderen aan het einde van het omgangsmoment, dan wel een beslissing te geven op zodanige wijze als de rechtbank in goede jusitie juist acht;
- te bepalen dat de man en de vrouw voortaan gezamenlijk het gezag zullen uitoefenen over de [minderjarige 2] , geboren te [plaats 2] op [geboortedag 2] 2020;
alsmede het zelfstandig verzoek van de vrouw om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over de [minderjarige 1] .
2.5
De rechtbank overweegt als volgt.
Terugverhuizing
2.5.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man aangegeven zijn verzoek ten aanzien van de terugverhuizing van de vrouw met de kinderen naar [plaats 2] te handhaven. De rechtbank stelt vast dat de vrouw op dit moment alleen is belast met het gezag over [minderjarige 2] . Ingevolge het eenhoofdig gezag is het in beginsel aan de vrouw om belangrijke beslissingen over [minderjarige 2] te nemen, bijvoorbeeld ten aanzien van een verhuizing. De rechtbank zal het verzoek van de man ten aanzien van de terugverhuizing van de vrouw met [minderjarige 2] dan ook reeds op die grond afwijzen.
2.5.2
Voorts stelt de rechtbank vast dat partijen wel gezamenlijk het gezag hebben over [minderjarige 1] . De rechtbank zal dan ook ten aanzien van haar het verzoek van de man tot terugverhuizing toetsen op grond van artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van dit artikel kunnen namelijk geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
2.5.3
De rechtbank overweegt als volgt. Gebleken is dat de man volhardt in zijn wens, in die zin dat de vrouw met de kinderen terugkeert naar [plaats 2] . Hij mist namelijk zijn kinderen, nu zij al enige tijd zonder overleg met hem in Zeeland verblijven. De man stelt dat de afstand het contact in de weg staat. De rechtbank stelt echter vast dat de man op dit moment niet verblijft op zijn adres in [plaats 2] , maar dat hij gedetineerd is in de PI te [plaats 1] . Vooralsnog is niet duidelijk hoe lang deze situatie zal voortduren. Ook zijn de plannen van de man na zijn detentie onduidelijk. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling namelijk verklaard dat hij, vanwege financiële problemen niet weet of hij na zijn detentie nog de beschikking heeft over zijn woonruimte in [plaats 2] , en dat hij, indien hij niet meer de beschikking heeft over die woning in [plaats 2] , overweegt om terug te keren naar zijn geboorteland. De rechtbank concludeert hieruit dat vooralsnog niet duidelijk is òf en zo ja wanneer de man terugkeert naar [plaats 2] . Ten aanzien van de vrouw stelt de rechtbank vast dat zij al bijna een jaar in de regio Zeeland verblijft, inmiddels met de kinderen hier is gesetteld en geen plek in [plaats 2] meer voorhanden heeft om naar terug te keren. Het verzoek van de man tot terug verhuizing van de vrouw en de kinderen naar [plaats 2] brengt onrust en stress met zich mee voor de vrouw en de kinderen. De rechtbank acht het, gelet op hetgeen de kinderen hebben meegemaakt en gelet op voornoemde omstandigheden, in het belang van de kinderen dat (de onrust rondom) het verzoek tot terugverhuizing van de man hen niet langer boven het hoofd blijft hangen, maar dat er duidelijkheid komt over waar zij mogen verblijven en verder kunnen opgroeien, waardoor zij rust en ruimte kunnen gaan ervaren om zich te settelen. Gezien de gespannen verhouding tussen partijen, het ontbreken van passende woonruimte voor de vrouw en de kinderen en de onzekere situatie van de man in [plaats 2] is de rechtbank van oordeel dat niet van de vrouw verwacht kan worden dat zij met de kinderen terugkeert naar [plaats 2] . De rechtbank betrekt in haar oordeel ook het gegeven dat de kinderen gebaat zijn bij continuïteit, de man eerder heeft ingestemd met de verhuizing van de vrouw en de kinderen en dat er vanuit de veilige opvang meerdere hulpverleningstrajecten zijn gestart in de regio Zeeland die vermoedelijk door een verhuizing zullen stagneren. De rechtbank acht dit niet in het belang van de vrouw en kinderen, die in de afgelopen periode veel hebben meegemaakt en dringend deze hulpverlening nodig hebben. De kinderen hebben behoefte aan rust om te kunnen profiteren van de reeds ingezette behandeltrajecten. Een terugverhuizing zal dit proces doorkruisen. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het verzoek van de man tot terugverhuizing moet worden afgewezen.
Gezag en omgang
2.5.4
De rechtbank is voorts van oordeel dat de overige verzoeken ten aanzien van het gezag en de omgang van de man met de kinderen dienen te worden aangehouden. De ontwikkelingen en resultaten die bereikt worden in de komende maanden moeten worden afgewacht. Zoals geadviseerd door de Raad is het aan partijen om te gaan werken aan hun eigen problematiek en het verbeteren van hun onderlinge verstandhouding. De man staat ervoor open om een behandeling aan te gaan voor zijn emotieregulatie. Middels de inzet van een psychodiagnostisch onderzoek ten aanzien van beide ouders zal er getracht worden om zicht te krijgen op de mogelijkheden van de man ten aanzien van (het contact met) de kinderen alsmede op de mogelijkheden van de vrouw om de kinderen daarbij te ondersteunen. Om te voorkomen dat de kinderen klem of verloren zullen geraken tussen hun ouders is het van cruciaal belang dat de verstandhouding tussen partijen verbetert. De man heeft zich, mede gezien de eerdere uitspraken van de rechtbank, tot op heden niet opgesteld als een betrouwbare en beschikbare ouder, die de belangen van zijn kinderen voorop stelt. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat de man wel een kans moet krijgen om hulpverlening te aanvaarden waardoor hij tot een structurele gedragsverandering kan komen. Inmiddels is er sprake van een ondertoezichtstelling en kan de GI vanuit een gedwongen kader de belangen van de kinderen behartigen en in de komende periode toetsen of begeleide omgang als eerste stap tot de mogelijkheden kan behoren. Tot die tijd ziet de rechtbank met de Raad geen mogelijkheden voor contact tussen de man en de kinderen en zal het contactverbod zoals eerder aan de man is opgelegd onverkort van kracht blijven. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen zich kunnen vinden in het advies van de Raad om in afwachting van het effect van de in te zetten hulpverlening de procedure voor het overige aan te houden voor de duur van negen maanden. De Raad zal, zoals aangekondigd, na zeven maanden zijn onderzoek opnieuw opstarten om alsdan de ontwikkelingen van partijen te toetsen en de rechtbank nader te adviseren omtrent het gezag en de omgang tussen de man en de kinderen.
2.5.5
De rechtbank zal dan ook de verzoeken van partijen tot wijziging van het gezag alsmede het verzoek van de man tot het vaststellen van een zorg-/omgangsregeling in afwachting van het nader onderzoek en advies van de Raad aanhouden voor de duur van negen maanden, te weten tot een nader te plannen mondelinge behandeling medio september/oktober 2024. De advocaten van partijen zullen te zijner tijd worden verzocht om de verhinderdata voor deze maanden op te geven.
2.5.6
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek van de man ten aanzien van de terugverhuizing van de vrouw en de kinderen naar [plaats 2] af;
houdt in afwachting van de ontwikkelingen en het nader onderzoek en advies van de Raad de behandeling van de zaak ten aanzien van het gezag en de zorg-/omgangsregeling aan
tot een nader te plannen mondelinge behandeling in september/oktober 2024, waarbij de Raad wordt verzocht om uiterlijk drie weken voorafgaand aan deze mondelinge behandeling zijn rapport te overleggen aan de rechtbank en partijen.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hendriks, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2024 in tegenwoordigheid van Bakker-Maljers, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.