Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het zodanig parkeren van zijn voertuig dat gevaar of hinder voor het verkeer werd veroorzaakt. De gedraging vond plaats op 28 juni 2022 op de Doornboslaan in Breda. Betrokkene stelde dat hij met autopech langs de weg had gestaan en dat hij zijn auto binnen 14 minuten had laten weghalen na een telefoontje van de verbalisant. De officier van justitie verklaarde het beroep ongegrond, maar de kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, omdat de hinder door het voertuig was vastgesteld en de betrokkene onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij alles had gedaan om de auto snel te verplaatsen.
Echter, de kantonrechter constateerde ook dat de officier van justitie de betrokkene niet had gehoord, wat in strijd was met de wettelijke vereisten. Dit leidde tot de conclusie dat de beslissing van de officier van justitie vernietigd moest worden. De kantonrechter matigde de boete met 25% vanwege deze schending van de hoorplicht, waardoor de uiteindelijke boete werd vastgesteld op € 112,50 plus administratiekosten. De uitspraak benadrukt het belang van het horen van de betrokkene in administratieve procedures en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting.