Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen en had daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. Deze had het beroep gegrond verklaard en een proceskostenvergoeding toegekend. De gemachtigde van de betrokkene, mr. B. de Jong, heeft vervolgens beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 12 februari 2024 is de zaak behandeld, maar zowel de betrokkene als de gemachtigde waren niet aanwezig.
De kantonrechter constateerde dat de gronden van het beroep ontbraken en dat de gemachtigde niet in de gelegenheid was gesteld om deze gronden in te dienen. De kantonrechter merkte op dat de boete door de officier van justitie al was vernietigd, waardoor het beroep enkel gericht kon zijn tegen de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding. De officier van justitie had een proceskostenvergoeding van € 405,75 toegekend, gebaseerd op 1 punt voor het indienen van een beroepschrift in 23 samenhangende zaken. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van samenhangende zaken, omdat de gemachtigde nagenoeg identieke verweren had gevoerd.
De kantonrechter concludeerde dat de toegekende proceskostenvergoeding in overeenstemming was met de wet en dat het beroep ongegrond werd verklaard. De kantonrechter wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat er geen ruimte was voor toekenning daarvan. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er was geen mogelijkheid voor hoger beroep tegen deze beslissing.