In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene, die niet op de zitting aanwezig was, had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden van 4 km per uur te hard binnen de bebouwde kom op 1 december 2022. De betrokkene stelde dat het voertuig ten tijde van de gedraging was verhuurd en had een huurovereenkomst overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt.
De officier van justitie, vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze, heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat het dossier geen huurovereenkomst bevatte die voldeed aan de eisen van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De kantonrechter overwoog dat op grond van artikel 5 Wahv de boete aan de kentekenhouder wordt opgelegd, tenzij aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. De betrokkene deed een beroep op de uitzondering voor bedrijfsmatige verhuur, maar de overgelegde huurovereenkomst voldeed niet aan de voorwaarden van artikel 8 Wahv, omdat het voertuig voor meer dan drie maanden was verhuurd.
De kantonrechter concludeerde dat de boete terecht aan de betrokkene was opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, bijgestaan door griffier mr. C.A. Lequin, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.