ECLI:NL:RBZWB:2024:1744

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
C/02/409894 FA RK 23-2443
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Noort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een huwelijk en verzoek tot echtscheiding

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de rechtsgeldigheid van een huwelijk tussen een vrouw en een man. De vrouw, die in 2016 vanuit Eritrea naar Nederland kwam, stelt dat zij op een bepaalde datum in 2012 in Eritrea met de man is gehuwd. De onderbouwing van haar huwelijk is gebaseerd op haar verklaringen en een huwelijksakte. Echter, de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft deze huwelijksakte als 'vals' bestempeld, wat leidde tot de afwijzing van een aanvraag voor nareis van de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd om de rechtsgeldigheid van het huwelijk aan te tonen, aangezien de IND de huwelijksakte als vals beschouwt en er geen andere documenten zijn die de verklaringen van de vrouw ondersteunen. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat er een rechtsgeldig huwelijk was gesloten. Het verzoek tot echtscheiding werd dan ook afgewezen, evenals de verzoeken tot nevenvoorzieningen, omdat deze afhankelijk waren van de uitkomst van het echtscheidingsverzoek. De uitspraak werd gedaan door mr. Van Noort, in aanwezigheid van griffier mr. Dijkwel.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/409894 FA RK 23-2443
beschikking d.d. 5 maart 2024
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A.A. Broekman-de Feijter, gevestigd te Terneuzen,
en
[de man],
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
hierna te noemen de man.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg (hierna: de Raad).
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 25 mei 2023 ontvangen verzoekschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen, met bijlagen;
- het op 5 juni 2023 ingediende F-formulier met als bijlage de publicatie van het openbaar exploot op 1 juni 2023 in de Staatscourant en exploot van de betekening van het verzoekschrift aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie te Breda.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 18 december 2023. Bij die gelegenheid is verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad.

2.De feiten

2.1.
De vrouw is in 2016 vanuit Eritrea naar Nederland gekomen. Sinds 13 oktober 2016 heeft zij een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.
2.2.
In de gehoren bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft zij aangegeven gehuwd te zijn. Op 22 november 2016 heeft de vrouw een zogenaamde Verklaring onder Ede (hierna: VOE) afgelegd bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Haarlemmermeer. Zij heeft daarin verklaard dat zij op [datum] 2012 in [plaats 1] , Eritrea met de man is gehuwd. Op basis van deze verklaring staat de vrouw in de Basisregistratie Personen (BRP) als gehuwd geregistreerd.
2.3.
In 2017 heeft de vrouw bij de IND, onder overlegging van een huwelijksakte waarin is vermeld dat zij op [datum] 2012 in [plaats 1] , Eritrea, met de man is gehuwd, een aanvraag ingediend voor nareis van de man. De IND heeft die huwelijksakte op echtheid onderzocht; daarin is deze vals bevonden. Ook in bezwaar heeft de IND deze conclusie gehandhaafd. De aanvraag voor nareis is afgewezen.
2.4.
Bij beschikking van 17 maart 2023 is het verzoek van de vrouw tot verklaring voor recht dat het huwelijk van partijen niet rechtsgeldig tot stand is gekomen, althans in Nederland niet kan worden erkend als een rechtsgeldig huwelijk, afgewezen.
2.5.
De vrouw heeft de Eritrese nationaliteit. Van de man is de nationaliteit onbekend.
2.6.
De vrouw heeft in Nederland 2 kinderen gekregen:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2020, en
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2022.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
- de echtscheiding uit te spreken in het op [datum] 2012 te [plaats 2] , [plaats 1] , Eritrea, tussen partijen gesloten huwelijk met alle wettelijke gevolgen van dien;
- te bepalen dat het ouderlijk gezag over de minderjarige kinderen, [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2020, en [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2022, uitsluitend door de vrouw zal worden uitgeoefend, althans te bepalen dat het hoofdverblijf van voornoemde minderjarigen bij de vrouw zal zijn.

4.De beoordeling

bevoegdheid
4.1.
Ten tijde van de indiening van het verzoekschrift bevond de gewone verblijfplaats van de vrouw zich in Nederland en was dit ook zo ten minste één jaar voorafgaande aan de indiening van het verzoekschrift. Op grond van artikel 3 lid 1 onder a vijfde streepje van de Verordening Brussel II-ter (Nr. 2019/1111) komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
toepasselijk recht
4.2.
Op grond van artikel 10:56, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek zal de rechtbank op het verzoek tot echtscheiding Nederlands recht toepassen.
inhoudelijk
4.3.
De rechtbank zal allereerst de vraag dienen te beantwoorden of zij kan vaststellen dat er tussen de vrouw en de man een (rechtsgeldig) huwelijk is gesloten zoals de vrouw stelt. De vrouw stelt in haar verzoekschrift dat zij op [datum] 2012 te [plaats 2] , [plaats 1] , Eritrea is gehuwd. De huwelijksceremonie was voor de ambtenaar van de burgerlijke stand waarbij drie getuigen aan de zijde van de vrouw en drie getuigen aan de zijde van de man aanwezig waren, aldus de vrouw. Ter onderbouwing van haar huwelijk heeft de vrouw, de huwelijksakte en (een deel van) het rapport van nader gehoor bij de Immigratie en Naturalisatie Dienst (hierna: IND) overgelegd. Voorts heeft zij haar op 22 november 2016 afgelegde Verklaring onder Ede, een bevestiging van een aanvraag voor nareis van de man, Verklaring van (document) onderzoek en de daarop volgende afwijzing, Weerwoord van Bureau Documenten, afwijzing van het verzoek tot nareis, uitspraak rechtbank, hoorzitting en opnieuw afwijzing, overgelegd.
De rechtbank constateert dat de onderbouwing van het door de vrouw gestelde huwelijk is gestoeld op hetgeen de vrouw zelf (door de tijd heen meerdere malen) heeft verklaard en de huwelijksakte. De IND heeft in de beschikking van 2 december 2020, in navolging van Bureau Documenten, geconcludeerd dat de verschijningsvorm en stempels van de huwelijksakte afwijken van echte door de ‘Public Registration Office’ afgegeven huwelijksakten. Ook met betrekking tot de opmaak en afgifte van de huwelijksakte zijn afwijkingen geconstateerd. In de beschikking van 31 augustus 2021 handhaaft de IND deze conclusies. Daarmee is de huwelijksakte voor de IND ‘vals’. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de verwevenheid van de verklaring van de vrouw en de huwelijksakte, van de vrouw meer onderbouwing mocht worden verlangd dan alleen haar eigen verklaring. Immers, in de verklaringen van de vrouw wordt de situatie beschreven dat zij met de man een burgerlijk huwelijk heeft gesloten en van die gelegenheid de overgelegde huwelijksakte heeft verkregen. Omdat de IND deze huwelijksakte als ‘vals’ aanmerkt, is niet aannemelijk dat de vrouw, zoals zij heeft verklaard, van het gestelde huwelijk een huwelijksakte heeft verkregen. De juistheid van de verklaringen van de vrouw heeft de rechtbank niet op grond van andere bescheiden kunnen toetsen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat zij niet kan vaststellen dat de vrouw en de man een (rechtsgeldig) huwelijk hebben gesloten.
4.4.
Op grond van het voorgaande kan het verzoek tot echtscheiding niet worden toegewezen bij gebreke van een huwelijk. Gelet op de afhankelijkheid van de verzoeken tot nevenvoorziening(en) bij het verzoek tot echtscheiding, delen de verzoeken tot nevenvoorzieningen hetzelfde lot.

5.De beoordeling

De rechtbank:
wijst het verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Noort, rechter en, in tegenwoordigheid van mr. Dijkwel, griffier, in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.