ECLI:NL:RBZWB:2024:1769

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
10889395 VV EXPL 24-4 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod van verhuur van woonwagenstandplaats en toewijzing van standplaats zonder ontruimingsvoorwaarde

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de Stichting Woonwagenbeheer Zuid-West Nederland. [eiser] vorderde een verbod voor de Stichting om de standplaats aan [adres 2] aan derden aan te bieden en om deze standplaats aan [eiser] te verhuren zonder de voorwaarde dat zij standplaats [adres 4] moest ontruimen. De Stichting had eerder aan [eiser] een standplaats toegewezen, maar onder de voorwaarde dat zij de caravan op standplaats [adres 4] zou verwijderen. [eiser] accepteerde de toewijzing, maar niet onder de gestelde voorwaarde, wat leidde tot het geschil.

De kantonrechter oordeelde dat de voorwaarde die de Stichting had gesteld in strijd was met de goede zeden en derhalve nietig was. Hierdoor was er voldoende aannemelijk dat er een overeenkomst tot stand was gekomen tussen [eiser] en de Stichting, waardoor [eiser] recht had op de standplaats. De vordering van [eiser] om de standplaats aan derden te verbieden werd toegewezen, omdat er een spoedeisend belang was bij het voorkomen van verhuur aan derden. De Stichting werd ook veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.171,97 werden begroot.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en de noodzaak voor verhuurders om voorwaarden te stellen die niet in strijd zijn met de wet of de goede zeden. De kantonrechter heeft de Stichting in het ongelijk gesteld en de vorderingen van [eiser] grotendeels toegewezen, met uitzondering van de vordering tot verhuur van de standplaats aan [eiser].

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10889395 \ VV EXPL 24-4
Vonnis in kort geding van 14 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. S.J.M. Jaasma,
tegen
STICHTING WOONWAGENBEHEER ZUID-WEST NEDERLAND,
gevestigd te Hoogerheide,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Stichting,
gemachtigde: mr. M.P.H. van Wezel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 januari 2024, met producties 1 t/m 4,
- de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 3,
- de mondelinge behandeling van 29 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De Stichting verhuurt woonwagenstandplaatsen (onder meer) aan de [straatnaam] in [plaats] . [eiser] staat op plaats 28 van de wachtlijst voor een standplaats. Zij staat ingeschreven in de Basisregistratie personen aan de [adres 1] .
2.2.
Vanwege het beschikbaar komen van de standplaats aan de [adres 2] (hierna: standplaats [adres 2] ) heeft de Stichting op 21 november 2023 aan de eerste tien kandidaten van de wachtlijst een brief met een antwoordformulier gezonden om de interesse te inventariseren. Onder de tien kandidaten bevond zich [naam 1] , wonende aan de [adres 3] (hierna: [naam 1] ).
2.3.
De tien kandidaten hebben niet op deze inventarisatie gereageerd. De Stichting heeft toen contact opgenomen met de vader van [eiser] , om te informeren of zijn dochter interesse had in standplaats [adres 2] . [eiser] heeft vervolgens per e-mail de interessebrief gericht aan [naam 1] en een antwoordformulier ontvangen.
2.4.
[eiser] heeft een ingevuld antwoordformulier op 28 november 2023 aan de Stichting gezonden.
2.5.
Per brief van 1 december 2023 heeft de Stichting aan [eiser] bericht dat de standplaats [adres 2] aan haar wordt toegewezen, onder de voorwaarde dat de caravan(s) en andere zaken die zijn geplaatst op de standplaats aan de [adres 4] (hierna: standplaats nr. [adres 4] ) onmiddellijk verwijderd worden en blijven.
2.6.
Per e-mail van 1 december 2023 heeft [eiser] gereageerd dat zij graag de standplaats wil accepteren, maar zonder de door de Stichting gestelde voorwaarde en dat zij niet kan bepalen of de caravan verwijderd kan worden, omdat deze van [zus eiser] is. [zus eiser] is een zus van [eiser] .
2.7.
Per e-mail van 6 december 2023 heeft de Stichting geantwoord dat op de standplaatsen nrs. [adres 2] en [adres 4] toercaravans zijn geplaatst en dat [eiser] als familielid invloed heeft op het verwijderen van de geplaatste caravans. Daarom heeft de Stichting het beding in de toewijzing opgenomen. De Stichting schrijft dat [eiser] standplaats [adres 2] krijgt toegewezen als zij de caravan en andere zaken die niet van de verhuurder zijn, voor 8 december 2024 van standplaats [adres 4] verwijdert en verwijderd houdt.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Stichting te verbieden de standplaats [adres 2] te [plaats] aan derden aan te bieden en/of te verhuren aan anderen dan [eiser] en de Stichting te gebieden standplaats [adres 2] aan [eiser] te verhuren, zonder de voorwaarde dat [eiser] standplaats [adres 4] moet ontruimen, met veroordeling van de Stichting in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag. Van een persoonsverwisseling kan geen sprake zijn. De beheerder van de standplaatsen heeft over de standplaats telefonisch contact opgenomen met de vader van [eiser] en [eiser] heeft de beheerder zelf gesproken over de toewijzing van standplaats [adres 2] . [eiser] kan standplaats [adres 4] niet ontruimen, omdat deze is gekraakt door een zus van [eiser] en niet door [eiser] zelf. Het als voorwaarde aan de toewijzing stellen dat standplaats [adres 4] ontruimd moet worden is onredelijk en onrechtmatig. Inmiddels biedt de Stichting standplaats [adres 2] aan derden aan.
3.3.
De Stichting voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. Er is geen overeenkomst tot stand gekomen, doordat het gedane aanbod in de brief van 1 december 2023 niet zuiver is aanvaard. Voor zover wel sprake is van een overeenkomst, voert de Stichting het volgende aan. Standplaats [adres 2] is aan [naam 1] aangeboden. De Stichting ontving van haar geen reactie, terwijl bij de Stichting bekend was dat zij wel interesse had. Daarom heeft de beheerder telefonisch contact opgenomen met de vader van [eiser] , in de veronderstelling dat hij de vader was van degene die in aanmerking van een standplaats kon komen. Daar is de verwarring ontstaan. De Stichting had niet de intentie om de standplaats aan [eiser] te verhuren. Gelet op de persoonsverwisseling, dwaalde de Stichting bij het aangaan van de overeenkomst. Ook heeft [eiser] via bedrog de Stichting tot het aangaan van de overeenkomst bewogen. De brief van 21 november 2023 was gericht aan [naam 1] , niet aan [eiser] . De gestelde voorwaarde is bovendien niet onredelijk of onrechtmatig.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang
4.2.
[eiser] heeft aangevoerd dat de standplaats aan derden wordt aangeboden. De kantonrechter ziet daarin voldoende spoedeisend belang bij de vorderingen van [eiser] .
Het gebod de standplaats aan [eiser] te verhuren
4.3.
Een veroordeling waarbij de Stichting wordt verplicht om standplaats [adres 2] aan [eiser] te verhuren, is constitutief van aard. Bij wijze van voorlopige voorziening kan een dergelijke vordering niet worden toegewezen. De kantonrechter zal daarom deze vordering afwijzen.
Het verbod de standplaats aan anderen aan te bieden / te verhuren; inleiding
4.4.
Het gevorderde verbod heeft geen constitutief karakter. De kantonrechter zal deze vordering daarom wel inhoudelijk beoordelen. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat het voldoende aannemelijk is dat een dergelijke vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Het is aannemelijk dat er een overeenkomst tussen [eiser] en de Stichting tot stand is gekomen en de beroepen op dwaling en bedrog worden verworpen. De kantonrechter licht dit oordeel hieronder toe.
Voldoende aannemelijk dat een overeenkomst tot stand gekomen is
4.5.
Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding. De Stichting heeft standplaats [adres 2] aan [eiser] aangeboden onder de voorwaarde dat zij er zorg voor draagt dat standplaats [adres 4] wordt leeggemaakt en leeg blijft. Volgens [eiser] is deze voorwaarde nietig, omdat zij in strijd is met de goede zeden of de openbare orde. Volgens de Stichting kon zij deze voorwaarde wel stellen en is deze niet nietig of onrechtmatig.
4.6.
Op grond van artikel 3:40 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is een rechtshandeling nietig die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde. Van strijd met de goede zeden is niet alleen sprake wanneer de voorwaarde het plegen van een strafbaar feit betreft. Hiervan kan ook sprake zijn wanneer de rechtshandelingen op zichzelf beschouwd geoorloofd zijn, maar in onderling samenhang gezien toch in strijd met de goede zeden zijn.
4.7.
De Stichting wenst van [eiser] dat zij de facto een standplaats waarvan de Stichting eigenaar is en die niet door [eiser] in gebruik is, ontruimt. De nuancering van de Stichting dat het bij de voorwaarde niet om een ontruiming gaat, maar dat het de bedoeling is om te bespreken in de familie dat standplaats [adres 4] wordt verlaten, volgt de kantonrechter niet. In de toewijzingsbrief en de mail van 6 december 2023 aan [eiser] wordt het leeghalen van standplaats [adres 4] als harde voorwaarde gesteld. Als dat niet gebeurt, krijgt [eiser] de standplaats niet. Een bevoegdheid tot het ontruimen van die standplaats heeft [eiser] evenwel niet (daarvoor kan de Stichting bijvoorbeeld een ontruimingsprocedure starten, maar dat kan [eiser] als niet-eigenaar niet zonder meer). Bovendien kan van [eiser] niet worden verlangd dat zij om een schaarse standplaats te verkrijgen de eigendommen van haar zus verwijdert. Zij heeft ook geen zeggenschap over de eigendommen van haar zus. De Stichting brengt haar daarmee in een vervelende positie in de familie. Dit alles kan er toe leiden dat haar recht op het verkrijgen van een standplaats in de buurt van haar familie onmogelijk wordt. [eiser] heeft immers tijdens de mondelinge behandeling onweersproken gesteld dat zij aan deze voorwaarde niet kan voldoen. Zij kan in de familierelatie met haar zus hiertoe ook niet worden verplicht.
4.8.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de voorwaarde in strijd met de goede zeden is. De voorwaarde is dus van rechtswege nietig en wordt geacht nooit te hebben bestaan. Met de aanvaarding van het aanbod (de toewijzing van standplaats [adres 2] ) door [eiser] is daarmee voldoende aannemelijk dat een overeenkomst tot stand gekomen is.
Geen dwaling of bedrog
4.9.
De Stichting heeft zich beroepen op dwaling en bedrog. Het beroep op dwaling slaagt niet. Het was immers de beheerder (namens de Stichting) die eerst telefonisch contact opnam met de vader van [eiser] . Nadat [eiser] met de beheerder had gesproken, is de brief van 21 november 2023 aan [eiser] doorgezonden. Zij heeft vervolgens het lege antwoordformulier ingevuld en daarbij haar eigen gegevens ingevuld. Het lag op de weg van de Stichting om de gegevens van [eiser] op het antwoordformulier op juistheid te controleren, voordat zij de toewijzingsbrief van 1 december 2023 aan [eiser] zond. De dwaling is dus te wijten aan een misverstand aan de zijde van de Stichting. Dat is een omstandigheid die voor rekening van de Stichting hoort te blijven (artikel 6:228 lid 2 BW).
4.10.
De kantonrechter is van oordeel dat van bedrog in dit geval geen sprake is. Van opzettelijk gedane onjuiste mededelingen, opzettelijk verzwegen feiten die [eiser] verplicht was mee te delen of andere kunstgrepen van [eiser] is niet gebleken.
Conclusie
4.11.
De conclusie is dat het voldoende aannemelijk is dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, op grond waarvan [eiser] standplaats [adres 2] mag huren. Om deze mogelijkheid open te houden, kan de standplaats (voorlopig) niet aan derden worden verhuurd. Daarmee is de noodzaak tot het treffen van een voorlopige voorziening in de vorm van een verbod tot het aanbieden / verhuren van standplaats [adres 2] aan derden gegeven. De kantonrechter zal deze vordering daarom toewijzen.
Proceskosten
4.12.
De Stichting is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135, 97
- griffierecht
87 ,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.171, 97

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verbiedt de Stichting de standplaats gelegen aan de [adres 2] te [plaats] aan derden aan te bieden en/of te verhuren aan anderen dan [eiser] ,
5.2.
veroordeelt de Stichting in de proceskosten van € 1.171, 97 , te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als de Stichting niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Dam en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2024.