Uitspraak
1.De procedure
- de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 3,
- de mondelinge behandeling van 29 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 maart 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de Stichting Woonwagenbeheer Zuid-West Nederland. [eiser] vorderde een verbod voor de Stichting om de standplaats aan [adres 2] aan derden aan te bieden en om deze standplaats aan [eiser] te verhuren zonder de voorwaarde dat zij standplaats [adres 4] moest ontruimen. De Stichting had eerder aan [eiser] een standplaats toegewezen, maar onder de voorwaarde dat zij de caravan op standplaats [adres 4] zou verwijderen. [eiser] accepteerde de toewijzing, maar niet onder de gestelde voorwaarde, wat leidde tot het geschil.
De kantonrechter oordeelde dat de voorwaarde die de Stichting had gesteld in strijd was met de goede zeden en derhalve nietig was. Hierdoor was er voldoende aannemelijk dat er een overeenkomst tot stand was gekomen tussen [eiser] en de Stichting, waardoor [eiser] recht had op de standplaats. De vordering van [eiser] om de standplaats aan derden te verbieden werd toegewezen, omdat er een spoedeisend belang was bij het voorkomen van verhuur aan derden. De Stichting werd ook veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.171,97 werden begroot.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en de noodzaak voor verhuurders om voorwaarden te stellen die niet in strijd zijn met de wet of de goede zeden. De kantonrechter heeft de Stichting in het ongelijk gesteld en de vorderingen van [eiser] grotendeels toegewezen, met uitzondering van de vordering tot verhuur van de standplaats aan [eiser].