ECLI:NL:RBZWB:2024:1770

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
10550537 CV EXPL 23-1679
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Roose
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en stilzwijgende aanvaarding van een offerte in het kader van herstelwerkzaamheden na waterschade

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de vraag centraal of er een overeenkomst tot aanneming van werk tot stand is gekomen tussen eiser en gedaagden. Eiser, vertegenwoordigd door mr. K.K.M. Aerts-de Kok, heeft een offerte uitgebracht voor herstelwerkzaamheden na waterschade in de woning van gedaagden. Gedaagden, vertegenwoordigd door mr. I.M. van den Heuvel, heeft de offerte stilzwijgend aanvaard door de uitvoering van werkzaamheden door eiser toe te staan zonder voorbehoud. De kantonrechter oordeelt dat er een overeenkomst is ontstaan en dat gedaagden de volledige aanneemsom minus besparingen verschuldigd zijn. Gedaagden heeft de overeenkomst opgezegd, maar is nog steeds verplicht om de overeengekomen prijs te betalen, verminderd met de besparingen die eiser heeft gerealiseerd. De kantonrechter wijst de vorderingen van eiser toe, inclusief de hoofdsom, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagden wordt veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 13 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10550537 \ CV EXPL 23-1679
Vonnis van 13 maart 2024
in de zaak van
[eiser] , H.O.D.N. [bedrijf],
woonachtig te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. K.K.M. Aerts-de Kok,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden woonachtig te [plaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen in mannelijk enkelvoud: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 augustus 2023;
  • de aanvullende producties 4 en 5 van [eiser] ;
  • de aanvullende producties 4 en 5 van [gedaagden] ; en
  • de mondelinge behandeling van 30 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en de op die zitting door mr. Van den Heuvel voorgedragen en overgelegde spreekaantekeningen.

2.De feiten

2.1.
Omstreeks 24 augustus 2022 is door een lekkage waterschade ontstaan in de woning van [gedaagden] . [gedaagden] heeft [eiser] verzocht een offerte op te maken in het kader van het herstel van deze schade. De heer [gedaagde 1] heeft [eiser] op 27 oktober 2022 een WhatsApp-bericht gestuurd waarin de heer [gedaagde 1] schrijft:
“(…)
[eiser] , ik moet foto’s en offerte vör herstellen van schade gaan doorsturen naar verzekering. Zie jij kans om offerte te maken en dat we kunnen kijken wat eventueel via jou gedaan kan worden?
(…)”.
2.2.
Op 4 november 2022 heeft [eiser] een offerte opgemaakt. Deze offerte sluit op een totaalbedrag van € 9.957,34 inclusief BTW.
2.3.
[gedaagden] heeft [eiser] , in het kader van de afwikkeling van de schade met zijn verzekeraar, gevraagd een factuur te sturen ter hoogte van het in de offerte genoemde bedrag. Dat heeft [eiser] vervolgens gedaan.
2.4.
In november en december 2022 heeft [eiser] een deel van de in de offerte genoemde herstelwerkzaamheden verricht.
2.5.
[gedaagden] heeft [eiser] factuur van 24 januari 2023 ter hoogte van € 1.815,00 betaald. [gedaagden] heeft [eiser] factuur van 7 maart 2023 ter hoogte van € 2.240,00 onbetaald gelaten.
2.6.
Op 26 februari 2023 heeft [gedaagden] aan [eiser] gemeld dat [eiser] geen verdere werkzaamheden meer uit hoefde te voeren.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van:
  • de hoofdsom van € 6.768,34;
  • de wettelijke rente van € 16,32 over de periode 14 april tot 6 mei 2023, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 6 mei 2023;
  • de buitengerechtelijke incassokosten van € 713,42;
  • de kosten van deze procedure;
voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.
Samengevat legt [eiser] het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. Partijen hebben een overeenkomst tot aanneming van werk gesloten in verband met herstelwerkzaamheden na een lekkage in de woning van [gedaagden] . Op 4 november 2022 heeft [eiser] voor de totale werkzaamheden een offerte verstuurd van € 9.957,34 inclusief BTW. De afspraak was dat [gedaagden] de aanneemsom in delen zou betalen. Op 26 februari 2023 heeft [gedaagden] de overeenkomst opgezegd. Door de opzegging is [gedaagden] de totale aanneemsom minus de besparingen van € 1.374,00 inclusief BTW verschuldigd geraakt. Dit komt neer op € 8.583,34. De eerste factuur van 24 januari 2023 van € 1.815,00 is betaald en kan van dit bedrag worden afgetrokken. Het restant bedraagt € 6.768,34. Dit bedrag moet nog worden betaald door [gedaagden] . Omdat [gedaagden] niet op tijd betaald heeft, moet hij nu ook de incassokosten en rente betalen.
3.3.
[gedaagden] concludeert, samengevat, dat [eiser] niet ontvankelijk moet worden verklaard althans dat zijn vorderingen aan hem moeten worden ontzegd, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. [gedaagden] voert aan dat hij [eiser] betaald heeft voor de werkzaamheden die [eiser] heeft uitgevoerd. Verder is hij hem niets meer verschuldigd. Er is geen overeenkomst tot stand gekomen naar aanleiding van de offerte van 4 november 2022. Deze overeenkomst is dus ook niet opgezegd. Verder is niet afgesproken dat [gedaagden] [eiser] in delen zou betalen. Als er al schade moet worden vergoed aan [eiser] , dan moet deze schade worden berekend aan de hand van gemaakte kosten, geleden verlies en gederfde winst. [eiser] heeft die posten niet inzichtelijk gemaakt. [eiser] heeft in zijn overzicht met besparingen onvoldoende onderscheid gemaakt tussen de kosten van arbeid en materiaal. In ieder geval heeft [eiser] arbeid en materiaal, namelijk tegels en laminaat, bespaard. Tot slot heeft [eiser] geen incassokosten gemaakt tot het door hem opgegeven bedrag.

4.De beoordeling

4.1.
In deze procedure staat centraal of tussen partijen een overeenkomst van aanneming van werk tot stand gekomen is waarbij [gedaagden] ermee instemde dat [eiser] alle in de offerte van 4 november 2022 genoemde herstelwerkzaamheden zou uitvoeren tegen betaling van € 9.957,34 inclusief BTW. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is en motiveert deze beslissing als volgt.
Aanvaarding aanbod
4.2.
In artikel 6:217 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald dat een overeenkomst tot stand komt wanneer de ene partij een aanbod doet en de andere partij dat aanbod aanvaardt. Er moet sprake zijn van wilsovereenstemming. Om na te gaan of dat het geval is, wordt gekeken naar de verklaringen en gedragingen van partijen over en weer, de betekenis die partijen daaraan mochten toekennen en wat zij in dat verband van elkaar mochten verwachten.
4.3.
[gedaagden] heeft de offerte niet expliciet aanvaard. De manier waarop [gedaagden] zich echter na ontvangst van de offerte gedragen heeft, maakt dat [eiser] er toch vanuit mocht gaan dat [gedaagden] instemde met de offerte. Met andere woorden: [gedaagden] heeft de offerte stilzwijgend aanvaard. Na verzending van de offerte is [eiser] gestart met de uitvoering van een aantal werkzaamheden die in de offerte werden genoemd, namelijk het dichtsmeren van gaten, de reparatie van stucwerk en het aanbrengen van een nieuwe plank aan de muur. [gedaagden] heeft toegestaan dat [eiser] deze werkzaamheden uitvoerde, zonder daarbij aan te geven dat [eiser] zich tot deze werkzaamheden moest beperken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] verder toegelicht dat hij [gedaagden] in december 2022 heeft bezocht met een door hem ingeschakelde [stukadoor] . Volgens [eiser] is toen in het bijzijn van de heer [gedaagden] besproken in welke volgorde de in de offerte opgenomen werkzaamheden zouden moeten worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld dat het sausen van de trap als laatste moest gebeuren. Deze toelichting wordt ondersteund door de verklaring van [stukadoor] . Hij verklaart:
“(…) heb je me mee gevraagd om bij [gedaagden] naar een waterschade te kijken die jij daar moest herstellen. We hebben ter plekke met [gedaagden] overlegd hoe jij dat best kon aanpakken, waarbij we al die werkzaamheden hebben doorgenomen.”[gedaagden] heeft deze gang van zaken onvoldoende weersproken, terwijl hij daartoe wel in de gelegenheid is gesteld. Ook deze omstandigheid duidt erop dat [eiser] alle in de offerte genoemde werkzaamheden zou mogen uitvoeren.
4.4.
[gedaagden] heeft tegengeworpen dat [eiser] wist dat hij niet alle werkzaamheden mocht uitvoeren gezien het WhatsApp-bericht van 27 oktober 2022 (r.o. 2.1). Volgens [gedaagden] was de gedachte dat hij het sausen van de muren bijvoorbeeld zelf op zich kon nemen. Dat hebben partijen bij het opstellen van de offerte volgens hem ook zo besproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagden] echter verklaard dat hij de omvang van [eiser] werkzaamheden na ontvangst van de offerte in het midden gelaten heeft en dat hij niet (meer) met [eiser] besproken heeft dat hij de werkzaamheden misschien door andere aannemers zou willen laten uitvoeren. [gedaagden] is dus niet meer teruggekomen op zijn bericht aan [eiser] , terwijl hij [eiser] wel heeft laten starten met de werkzaamheden. Naar het oordeel van de kantonrechter staat het WhatsApp-bericht daarom niet aan de totstandkoming van een overeenkomst op basis van de offerte van 4 november 2022 in de weg. Ook de omstandigheid dat [gedaagden] prioriteit gaf aan bepaalde werkzaamheden brengt, zonder verdere toelichting, niet mee dat daarmee voor [eiser] duidelijk moest zijn dat hij de rest van de geoffreerde werkzaamheden niet mocht uitvoeren. Tot slot kan [gedaagden] niet tegenwerpen dat hij de offerte (en een totaalfactuur) enkel nodig had om een uitkering te kunnen krijgen van zijn verzekeraar. Dit raakt namelijk de relatie met zijn verzekeraar, terwijl [gedaagden] de communicatie met [eiser] over de omvang van de werkzaamheden op zijn beloop gelaten heeft. Dit komt voor zijn risico.
Opzeggingsvergoeding
4.5.
Kortom: tussen partijen is een overeenkomst tot stand gekomen op basis van de offerte van 4 november 2022. Deze overeenkomst is vervolgens door [gedaagden] in januari 2023 opgezegd. Dat laatste is geen discussiepunt tussen partijen. De overeenkomst kan worden gekwalificeerd als een overeenkomst tot aanneming van werk waarbij een vaste prijs afgesproken werd. Toepassing van artikel 7:764 lid 2 BW leidt ertoe dat [gedaagden] de volledige overeengekomen prijs moet betalen, verminderd met de besparingen die voor [eiser] uit de opzegging voortvloeien. Het gaat hier niet om schadevergoeding of om de werkzaamheden die [eiser] tot aan het moment van opzegging had verricht, zoals aangevoerd door [gedaagden] . Het gaat om [eiser] besparingen vanaf het moment van opzegging. De stelplicht voor de besparingen rust op opdrachtgever [gedaagden] . [eiser] heeft in dit kader wel een mededelingsplicht. Hij moet [gedaagden] aanknopingspunten verschaffen voor eventuele bewijslevering.
4.6.
[eiser] meldt dat hij een bedrag van € 1.200,00 exclusief BTW (€ 1.374,00 inclusief BTW) bespaard heeft. [eiser] heeft dit bedrag in zijn dagvaarding gespecificeerd. In die specificatie worden de in de offerte opgenomen werkzaamheden apart benoemd en wordt per onderdeel aangegeven hoeveel materiaal er bespaard is. In die specificatie zijn onder meer besparingen op tegels (totaal € 550,00) en laminaat (totaal € 275,00) opgenomen. Verder heeft [eiser] aangevoerd dat er in de relevante periode geen andere opdrachten voorhanden waren.
4.7.
[gedaagden] stelt dat [eiser] bespaard heeft op arbeid en materiaal, meer specifiek op tegelwerk en laminaat. Verder is [gedaagden] van mening dat de specificatie van [eiser] onvoldoende concreet is.
4.8.
De kantonrechter zal het totaal van de besparingen conform [eiser] opgave vaststellen op € 1.200,00 exclusief BTW (€ 1.374,00 inclusief BTW). [eiser] heeft voldaan aan zijn mededelingsplicht met de in de dagvaarding opgenomen specificatie. Die specificatie bood [gedaagden] voldoende aanknopingspunten om in deze procedure concrete stellingen in te nemen wat betreft de besparingen. [gedaagden] had te rade kunnen gaan bij andere aannemers om te bezien of deze posten realistisch zijn. [gedaagden] heeft enkel concreet gemaakt dat [eiser] moet hebben bespaard op tegelwerk en laminaat. Deze posten heeft [eiser] echter al meegenomen in zijn overzicht van besparingen en bovendien afgetrokken van de aanneemsom. Al met al heeft [gedaagden] dan ook te weinig gesteld om tot een hoger bedrag aan besparingen te komen dan het hiervoor genoemde bedrag.
Conclusie, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten
4.9.
De slotsom is dat de gevorderde hoofdsom van € 6.768,34 zal worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor de gevorderde wettelijke rente. Tussen partijen is geen discussiepunt dat [gedaagden] buiten rechte in de gelegenheid gesteld is de openstaande hoofdsom te betalen vóór 14 april 2023. Vanaf 14 april 2023 is [gedaagden] dan ook rente verschuldigd. Ook is geen discussiepunt dat de buitengerechtelijke incassokosten juist zijn aangezegd per e-mail van 8 mei 2023 aan de advocaat van [gedaagden] . De vordering ter hoogte van € 713,42 zal worden toegewezen.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag zal worden toegewezen:
- hoofdsom
- rente tot en met 5 mei 2023
6.768,34
16,32
- buitengerechtelijke incassokosten
713,42
+
Totaal
7.498,08
Proceskosten
4.11.
[gedaagden] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
131,82
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2,00 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.188,82
4.12.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 7.498,08, bestaande uit een bedrag van € 6.768,34 aan hoofdsom, € 16,32 aan wettelijke rente over de periode van 14 april tot en met 5 mei 2023 en € 713,42 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 6.768,34 vanaf 6 mei 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.188,82, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Roose en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024.