In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 januari 2024, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en een verzuimboete opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd omdat de belanghebbende, die een autobedrijf exploiteert, niet voldeed aan de voorwaarden van de handelaarsregeling. De inspecteur had op 3 november 2022 de bezwaren van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in beroep ging. De rechtbank heeft de beroepen op 5 december 2023 behandeld, waarbij de belanghebbende werd bijgestaan door zijn echtgenote en een derde, terwijl de inspecteur vertegenwoordigd was door twee inspecteurs.
De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslagen en de verzuimboete rechtmatig zijn opgelegd. De belanghebbende had een handelaarskenteken en de auto in kwestie was tot 4 mei 2022 in zijn bedrijfsvoorraad opgenomen. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur voor elke constatering van het niet voldoen aan de voorwaarden van de handelaarsregeling een naheffingsaanslag mag opleggen. De rechtbank wijst erop dat de wetgever geen uitzonderingen heeft gemaakt voor situaties waarin de belanghebbende niet op de hoogte was van zijn vergissing. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslagen conform de wet zijn opgelegd en dat de verzuimboete van € 220 passend is, waarbij het beroep inzake de verzuimboete gegrond wordt verklaard en de overige beroepen ongegrond.
De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de boetebeschikking en vermindert deze tot € 220. De belanghebbende krijgt het griffierecht terug, maar er worden geen proceskosten vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.