ECLI:NL:RBZWB:2024:178

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
BRE 22/5599, 22/5600, 22/5601, 22/5602, 22/5604 en 22/5605
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en verzuimboete in het kader van de handelaarsregeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 januari 2024, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en een verzuimboete opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd omdat de belanghebbende, die een autobedrijf exploiteert, niet voldeed aan de voorwaarden van de handelaarsregeling. De inspecteur had op 3 november 2022 de bezwaren van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in beroep ging. De rechtbank heeft de beroepen op 5 december 2023 behandeld, waarbij de belanghebbende werd bijgestaan door zijn echtgenote en een derde, terwijl de inspecteur vertegenwoordigd was door twee inspecteurs.

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslagen en de verzuimboete rechtmatig zijn opgelegd. De belanghebbende had een handelaarskenteken en de auto in kwestie was tot 4 mei 2022 in zijn bedrijfsvoorraad opgenomen. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur voor elke constatering van het niet voldoen aan de voorwaarden van de handelaarsregeling een naheffingsaanslag mag opleggen. De rechtbank wijst erop dat de wetgever geen uitzonderingen heeft gemaakt voor situaties waarin de belanghebbende niet op de hoogte was van zijn vergissing. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslagen conform de wet zijn opgelegd en dat de verzuimboete van € 220 passend is, waarbij het beroep inzake de verzuimboete gegrond wordt verklaard en de overige beroepen ongegrond.

De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de boetebeschikking en vermindert deze tot € 220. De belanghebbende krijgt het griffierecht terug, maar er worden geen proceskosten vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/5599, 22/5600, 22/5601, 22/5602, 22/5604 en 22/5605

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 3 november 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en verzuimboete opgelegd:
Zaaknr.
dag-
tekening
Tijdvak
Aanslagnummer
[aanslagnummer]
belasting
boete
22/5599
16-jun-22
17 april 2021 t/m 16 april 2022
Y.2.95001
€ 440
€ 440
22/5600
20-jun-22
20 april 2021 t/m 19 april 2022
Y.2.95002
€ 440
---
22/5601
20-jun-22
19 april 2021 t/m 18 april 2022
Y.2.95003
€ 440
---
22/5602
20-jun-22
21 april 2021 t/m 20 april 2022
Y.2.95004
€ 440
---
22/5604
23-jun-22
24 april 2021 t/m 23 april 2022
Y.2.95005
€ 440
---
22/5605
27-jun-22
26 april 2021 t/m 25 april 2022
Y.2.95006
€ 440
---
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 5 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, bijgestaan door zijn [echtgenote] en [naam] en namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslagen en de verzuimboete terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslagen en de verzuimboete rechtmatig aan belanghebbende zijn opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende exploiteert een autobedrijf en beschikt over een kenteken als bedoeld in artikel 37, lid 3, van de Wegenverkeerswet 1994 (een handelaarskenteken).
3.1.
Het motorrijtuig met [kenteken] (auto) is over periode 12 maart 2022 tot en met 3 mei 2022 opgenomen in de bedrijfsvoorraad van belanghebbende.
3.2.
Belanghebbende heeft de auto op 16 april 2022 aan een particulier verkocht (de derde). De derde heeft de auto na aankoop op dezelfde dag meegenomen. Op 4 mei 2022 is de tenaamstelling van de auto gewijzigd.
3.3.
Nadat de auto door de derde is meegenomen, is op de data 16, 18, 19, 20, 23 en 25 van de maand april geconstateerd dat met de auto op de openbare weg is gereden waarbij de auto niet voorzien was van een handelaarskenteken. De inspecteur heeft voor alle zes constateringen bij belanghebbende motorrijtuigenbelasting (mrb) nageheven berekend over een periode van een jaar voorafgaand aan de datum van controle.
3.4.
Bij brieven van 2 mei 2022, 6 mei (3 stuks), 9 mei en 12 mei 2022 zijn er vooraankondigingen naar belanghebbende gestuurd.

Overwegingen

4. Voor motorrijtuigen die behoren tot een bedrijfsvoorraad kan onder voorwaarden de zogenaamde handelaarsregeling worden toegepast. De mrb wordt dan niet per motorrijtuig afzonderlijk geheven, maar ter zake van het voor die motorrijtuigen opgegeven handelaarskenteken. [1] De mrb voor een handelaarskenteken wordt geheven van degene op wiens naam dat kenteken is gesteld. [2] Per handelaarskenteken geldt een vast tarief dat niet afhankelijk is van de soort motorrijtuigen die bij het bedrijf in voorraad zijn. [3] Tot de voorwaarden behoort onder meer dat de betreffende motorrijtuigen moeten zijn voorzien van handelaarskentekenplaten indien gebruik wordt gemaakt van de openbare weg. [4] Indien niet is voldaan aan de voorwaarden, kan de mrb worden nageheven. [5] De na te heffen mrb wordt berekend over een tijdsduur van twaalf maanden, waarbij als laatste dag geldt de dag waarop wordt geconstateerd dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden. [6]
4.1.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat, indien op meerdere dagen is geconstateerd dat niet aan de voorwaarden voor de handelaarsregeling is voldaan, de inspecteur voor elk van die dagen een naheffingsaanslag berekend over een tijdsduur van twaalf maanden mag opleggen. [7] De belasting wordt niet geheven ter zake van het gebruik maken van de weg met de auto, maar ter zake van het beschikken over een kenteken als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet Mrb. [8] De specifieke achtergrond van de handelaarsregeling is dat het kenteken niet gebonden is aan een bepaald motorrijtuig. [9] Voorts heeft de Hoge Raad in de hiervoor aangehaalde procedure waarin het ook ging om meerdere naheffingsaanslagen mrb geoordeeld dat:
“Voor zover de klachten betogen dat het de Inspecteur niet is toegestaan om in 2011 in totaal zes keer een naheffingsaanslag met verzuimboete op te leggen wegens het gebruik maken van de openbare weg zonder dat het handelaarskenteken is bevestigd, falen zij eveneens. Artikel 69, lid 2, van de Wet brengt mee dat de inspecteur een naheffingsaanslag kan opleggen per kalenderdag waarop hij heeft geconstateerd dat niet aan de voorwaarden van artikel 1, lid 2, van de Wet is voldaan. Aangezien sprake was van zes constateringen op verschillende kalenderdagen van gebruik van de weg, zonder dat werd voldaan aan de hiervoor vermelde voorwaarden, stond het de Inspecteur vrij om zes naheffingsaanslagen op te leggen, alle berekend over een tijdsduur van twaalf maanden (vgl. HR 17 februari 2006, nr. 41660, ECLI:NL:HR:2006:AV1717, BNB 2006/169).” [10]
4.2.
Belanghebbende betwist niet dat de naheffingsaanslagen conform de wettelijke bepalingen zijn opgelegd. Belanghebbende heeft gesteld dat hij, pas nadat de eerste vier naheffingsaanslagen op 4 mei 2022 op zijn deurmat lagen, erachter is gekomen dat de auto per abuis nog in zijn bedrijfsvoorraad stond ingeschreven. De machtiging van de derde om over te schrijven lag er al, dus heeft hij op die dag de auto op naam van de derde overgeschreven. Hij was eenvoudigweg vergeten om de auto over te schrijven op de dag dat de derde de auto heeft meegenomen. Daar zit geen enkele controlemogelijkheid op. Hij had niet eerder kunnen weten dat hij een dergelijke vergissing had gemaakt. Ook heeft de derde op de dag van aankoop de auto laten verzekeren. Belanghebbende vindt dat de eerste naheffingsaanslag met de verzuimboete wel kan worden opgelegd, maar dat de resterende naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd dan wel worden kwijtgescholden. Hem is immers niet de gelegenheid geboden om zijn fout te kunnen herstellen.
De inspecteur bestrijdt dat de eerste naheffingsaanslag met boete en de daaropvolgende naheffingsaanslagen zonder boete, onbevoegd of onrechtmatig zouden zijn opgelegd.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat wat belanghebbende heeft aangevoerd hem in deze procedure niet kan baten. De auto behoorde tot 4 mei 2022 tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende. Tot die datum bleven de voorwaarden van de handelaarsregeling ook voor de auto gelden. Gelet op de hiervoor vermelde wettelijke regeling en het oordeel van de Hoge Raad kan de inspecteur voor iedere constatering een naheffingsaanslag opleggen en de inspecteur heeft ook uitvoering gegeven aan de aan hem geboden wettelijke mogelijkheid om dat te doen. De wetgever heeft bepaald dat de naheffingsaanslagen bij overtreding van de voorwaarden van de handelaarsregeling moeten worden berekend over een periode van twaalf maanden. De wetgever heeft voor deze berekeningsmethode geen uitzonderingen opgenomen. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever hier bewust voor heeft gekozen om misbruik van de handelaarsregeling tegen te gaan. [11] Het staat de rechtbank niet vrij om formele wetgeving te toetsen op redelijkheid. [12] De naheffingsaanslagen zijn daarom naar het oordeel van de rechtbank conform de wet aan belanghebbende opgelegd, berekend over de juiste periode en dus niet te hoog vastgesteld.
4.4.
Het verzoek om kwijtschelding kan belanghebbende in deze procedure niet baten. De rechtbank (belastingrechter) kan enkel de juistheid van de naheffingsaanslagen en verzuimboete toetsen. Of aan belanghebbende kwijtschelding van het te betalen bedrag kan worden verleend, is een vraag die niet aan de belastingrechter is om te beantwoorden. De belastingrechter heeft daar geen bevoegdheid toe. Een verzoek om kwijtschelding dient te worden gericht aan de ontvanger van de Belastingdienst.
4.5.
Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat de inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld bij het telefonisch horen. Het was hem niet duidelijk dat, toen hij door een medewerker van de Belastingdienst werd gebeld, sprake was van een hoorzitting. Er was dus geen sprake van een gedegen hoorzitting en gedegen onderzoek, aldus belanghebbende. De inspecteur heeft naar het oordeel van de rechtbank gemotiveerd weersproken dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld. Van het telefonisch horen is een verslag opgemaakt dat naar belanghebbende is verstuurd waarbij is verzocht aan te geven of het verslag de besproken onderwerpen correct weergeeft. Daarop heeft belanghebbende gereageerd. Uit die reactie volgt niet dat belanghebbende het niet eens was met het besprokene. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende op het zorgvuldigheidsbeginsel niet.
Verzuimboete
4.6.
De verzuimboete behorend bij de eerste naheffingsaanslag is in beginsel in overeenstemming met de wettelijke bepalingen opgelegd. [13] Het beboetbare feit dat er niet aan de voorwaarden voor de handelaarsregeling is voldaan, is begaan. De inspecteur heeft een boete van 100% van de nageheven mrb opgelegd. Per 1 juli 2023 is het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst gewijzigd [14] , waardoor de verzuimboete als uitgangspunt 50 procent van de nageheven mrb bedraagt. De verzuimboete moet worden verminderd tot € 220. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Voor het opleggen van een dergelijke boete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) moet oplegging van een boete achterwege blijven. Avas is niet gesteld noch naar het oordeel van de rechtbank gebleken. De rechtbank acht de verzuimboete van € 220 passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep inzake de verzuimboete is gegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht terug. Belanghebbende heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De overige beroepen zijn ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover het betrekking heeft op de boetebeschikking;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de boetebeschikking;
  • vermindert de boetebeschikking tot € 220;
  • verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 16 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [15]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 1, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet Mrb), in samenhang met artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 en artikel 37, derde en vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
2.Artikel 62 van de Wet Mrb.
3.Artikel 67 van de Wet Mrb.
4.Artikel 44 van het Kentekenreglement.
5.Artikel 69, eerste lid, van de Wet Mrb.
6.Artikel 69, tweede lid, van de Wet Mrb.
7.Hoge Raad 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3614.
8.Hoge Raad 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3614, r.o. 2.3.6.
9.Hoge Raad 14 december 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD7142.
10.Hoge Raad 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3614, r.o. 2.4.
11.Kamerstukken II 1990/91, 22 238, nr. 3, blz. 44 en Kamerstukken II 1990/91, 22 238, nr. 5, blz. 46.
12.Artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk.
13.Artikel 70 van de Wet Mrb in samenhang met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
14.Zie ook Besluit van het Directoraat-Generaal Belastingdienst van 22 juni 2023, Staatscourant 2023, 17366.
15.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.