In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 februari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het negeren van een inhaalverbod voor vrachtauto's op de Rijksweg A27 te Hank op 9 maart 2022. Betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 19 februari 2024 was de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, aanwezig, maar betrokkene zelf was niet verschenen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. Betrokkene had aangevoerd dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden, namelijk dat een vrachtwagen voor hem langzaam reed en slingerde, wat hem deed besluiten om te kijken wat er aan de hand was.
De kantonrechter oordeelde dat het rijgedrag van andere weggebruikers geen rechtvaardiging biedt voor het negeren van verkeersregels. Desondanks werd er geconstateerd dat de officier van justitie betrokkene niet in de gelegenheid had gesteld om te worden gehoord, wat in strijd was met de wet. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was. De kantonrechter besloot de boete met 25% te matigen, waardoor het totaalbedrag op € 187,50 kwam, plus administratiekosten. Tevens werd de officier van justitie opgedragen het teveel betaalde bedrag van € 62,50 aan betrokkene terug te betalen.