ECLI:NL:RBZWB:2024:179

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
22/5129
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting met boete voor gebruik van een buitenlands kenteken in Nederland

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van een belanghebbende tegen een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en een verzuimboete. De naheffingsaanslag van € 5.049 is opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst voor de periode van 8 april 2019 tot en met 7 maart 2022, omdat de belanghebbende met een in Frankrijk geregistreerd voertuig gebruik heeft gemaakt van de openbare weg in Nederland zonder motorrijtuigenbelasting te betalen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 5 december 2023, waarbij de belanghebbende en vertegenwoordigers van de inspecteur aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat de belanghebbende als houder van het voertuig wordt aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende in de periode van 21 augustus 2008 tot medio 2023 ingeschreven stond op een Nederlands adres en dat hij op 8 maart 2022 als bestuurder van het voertuig werd aangetroffen. De rechtbank heeft de verzuimboete verminderd tot € 2.524, maar de naheffingsaanslag blijft in stand. De uitspraak op bezwaar van de inspecteur wordt vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking. De rechtbank heeft ook bepaald dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende moet vergoeden, maar heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen omdat de belanghebbende deze niet heeft gespecificeerd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5129

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] (België), belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 30 september 2022.
1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 11 mei 2022 aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting van € 5.049 over de periode 8 april 2019 tot en met 7 maart 2022 opgelegd ( [aanslagnummer] Y9.90001) (de naheffingsaanslag), alsmede bij gelijktijdige beschikking een verzuimboete van € 5.049 (de verzuimboete).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De inspecteur heeft in zijn nader stuk het standpunt ingenomen dat de verzuimboete moet worden verminderd tot 50% van de nageheven motorrijtuigenbelasting.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank handhaaft de naheffingsaanslag en vermindert de verzuimboete tot € 2.524. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

2.2.
Belanghebbende, met een onbekende nationaliteit, stond in de periode 21 augustus 2008 tot en met medio 2023 onafgebroken op een Nederlands adres ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Volgens de BRP stond belanghebbende als laatst ingeschreven op het [adres] te [plaats 2] . Volgens belanghebbende heeft hij sinds 22 augustus 2023 een woonadres in België.
2.3.
Bij een controle door de politie op 8 maart 2022 omstreeks 18:45 uur is geconstateerd dat belanghebbende als bestuurder van het motorvoertuig van het merk en type Ford Mondeo met het buitenlandse (Franse) [kenteken] (hierna: de auto) gebruik maakte van de openbare weg in Nederland. De auto staat sinds 8 april 2019 op naam van [naam 1] in het Franse kentekenregister geregistreerd. Voor de auto was geen motorrijtuigenbelasting in Nederland betaald.
2.4.
De inspecteur heeft met dagtekening 21 maart 2022 een vooraankondiging van de op te leggen naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (mrb) met een verzuimboete naar belanghebbende gestuurd. Daarop heeft belanghebbende gereageerd.
2.5.
De inspecteur heeft een afbeelding verstrekt waarop te zien is dat de auto op 6 augustus 2021 geparkeerd stond nabij [adres] te [plaats 2] .

Overwegingen

Juridisch kader heffing van mrb
2.6.
De onderhavige naheffingsaanslag is opgelegd met een beroep op artikel 34 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet Mrb). Dat artikel maakt naheffing van mrb mogelijk bij constatering van het feit dat met een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig gebruik wordt gemaakt van de weg in Nederland, terwijl voor dat motorrijtuig geen mrb is betaald. De mrb wordt geheven van de houder van een motorijtuig. [1] Voor een in het buitenland geregistreerd motorijtuig wordt als houder aangemerkt degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft. [2]
2.7.
In het arrest van de Hoge Raad van 5 april 2019 [3] is onder meer geoordeeld dat de wettelijke bepalingen van de Wet Mrb beogen voor zowel een motorrijtuig met Nederlandse kenteken als voor een motorrijtuig met een buitenlands kenteken, de persoon te belasten die het motorrijtuig feitelijk en niet geheel voorbijgaand ter beschikking heeft. Daarbij heeft de Hoge Raad ook uiteengezet welke stappen moeten worden doorlopen waarbij naheffing van mrb mogelijk is bij een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig waarmee van de weg in Nederland gebruik wordt gemaakt. De rechtbank zal daarom voor de beoordeling of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd de door de Hoge Raad gehanteerde te nemen stappen als uitgangspunt nemen.
2.8.
Belanghebbende heeft in zijn beroepschrift geschreven dat hij zich de datum 8 maart 2022 niet precies kan herinneren. Wel weet hij dat hij samen met [naam 1] , de eigenaar van de auto, op enig moment door de politie in [plaats 2] werd aangehouden. Hij reed en [naam 1] zat naast hem in de auto. Belanghebbende heeft ook een verklaring van [naam 1] overgelegd waaruit is op te maken dat belanghebbende een vriend van hem is, dat hij vaak op bezoek komt bij belanghebbende en dat zij dan samen met de auto boodschappen doen waarbij belanghebbende soms rijdt met hem naast in de auto.
2.9.
De inspecteur heeft aangevoerd dat wat belanghebbende naar voren heeft gebracht niet aansluit op zijn verklaring ten tijde van de controle. Op vraag van de dienstdoende politieagent heeft belanghebbende verklaard dat hij het motorrijtuig van een vriend heeft geleend. Daarnaast heeft de inspecteur mailcorrespondentie uit augustus 2022 met de dienstdoende politieagent overgelegd waarin deze politieagent heeft verklaard dat hij zich de staande houding c.q. verkeerscontrole kan herinneren en dat de bestuurder die tevens niet de tenaamgestelde betrof, destijds alleen was en verklaarde dat hij de auto van
een vriend uit Frankrijk had geleend.
2.10.
De rechtbank ziet, gelet op de inhoud van het rapport van de politie inzake de controle op 8 maart 2022 in samenhang met de latere verklaring van de dienstdoende politieagent, geen aanleiding om de verklaring van de politieagent dat belanghebbende ten tijde van de controle alleen in de auto zat, niet te volgen. Belanghebbende wordt daarom door de rechtbank als houder, degene die het motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft, van de auto aangemerkt. Op basis van voorgaande is het opleggen van de naheffingsaanslag dan als uitgangspunt terecht. Dit volgt uit artikel 34 van de Wet Mrb.
2.11.
De naheffingsaanslag mag als uitgangspunt worden berekend over een periode die (op zijn vroegst) aanvangt op de dag waarop belanghebbende is ingeschreven als ingezetene in de BRP en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop het gebruik van de weg wordt geconstateerd. [4] De inspecteur heeft de naheffingsaanslag berekend over de periode 8 april 2019 (de datum van tenaamstelling van het kenteken in Frankrijk op naam van [naam 1] ) tot en met 7 maart 2022 (de dag vóór de controledatum). Deze berekeningsperiode is als uitgangspunt niet te lang. Het is dan aan belanghebbende om aannemelijk te maken (i) dat de auto belanghebbende in Nederland ter beschikking heeft gestaan met ingang van een latere datum dan 8 april 2019, en (ii) dat de auto belanghebbende in een of meer tussenliggende tijdvakken niet in Nederland ter beschikking heeft gestaan.
2.12.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende zijn stelling dat hij in die periode niet de beschikking heeft gehad over de auto, niet aannemelijk heeft gemaakt met de door hem aangeleverde verklaringen van [naam 1] en mevrouw [naam 2] uit Frankrijk. Tankbonnen, tolbonnen, verkeersboetes uit Frankrijk en een APK keuring op naam van [naam 1] zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat de auto belanghebbende in een of meer tussenliggende tijdvakken niet in Nederland ter beschikking heeft gestaan. Belanghebbende is daarom niet geslaagd in zijn bewijslast. De naheffingsaanslag dient dan op basis van de wet in stand te blijven.
2.13.
De verzuimboete is in beginsel in overeenstemming met de wettelijke bepalingen opgelegd. [5] Het beboetbare feit is begaan. Belanghebbende heeft namelijk een in het buitenland geregistreerde auto feitelijk ter beschikking gehad en daarmee gebruik gemaakt van de openbare weg in Nederland zonder motorrijtuigenbelasting te hebben voldaan. De verzuimboete is dan ook terecht opgelegd. Ook het gestelde dat belanghebbende geen eigenaar was van de auto, maakt dat niet anders. Alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een verzuimboete achterwege te blijven. Van avas is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Wel zal de rechtbank conform het standpunt van de inspecteur de verzuimboete verminderen tot € 2.524. [6] De rechtbank acht deze verzuimboete passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is gegrond omdat de verzuimboete wordt verminderd tot € 2.524. De naheffingsaanslag blijft in stand. De uitspraak op bezwaar wordt vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking.
3.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende heeft verzocht zijn verletkosten voor het bijwonen van de zitting te vergoeden. Belanghebbende heeft op het formulier proceskosten alleen bij verletkosten opgeschreven dat hij één dag heeft moeten vrij nemen voor de zitting. De rechtbank wijst dat verzoek af omdat belanghebbende de verletkosten niet heeft gespecificeerd.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover het betrekking heeft op de boetebeschikking;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de boetebeschikking;
  • vermindert de boetebeschikking tot € 2.524;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 16 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [7]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 6 van de Wet Mrb.
2.Artikel 7, eerste lid aanhef en onderdeel c van de Wet Mrb.
4.Dit volgt uit artikel 34 in combinatie met artikel 13, tweede lid, van de Wet Mrb.
5.Artikel 37 van de Wet MRB in combinatie met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
6.Zie ook Besluit van het Directoraat-Generaal Belastingdienst van 22 juni 2023, Staatscourant 2023, 17366.
7.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.