ECLI:NL:RBZWB:2024:1808

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
C/02/419393 & C/02/419396
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 4 maart 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de uithuisplaatsing van een minderjarige, aangeduid als [minderjarige]. De kinderrechter heeft de verzoeken van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, de gecertificeerde instelling (GI), beoordeeld. De GI had een spoedmachtiging aangevraagd voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, alsook een reguliere machtiging voor een langere periode. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige], die te maken heeft met een identiteitscrisis en problematiek in de thuissituatie, waar eerder incidenten hebben plaatsgevonden. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de kinderrechter oordeelt dat de thuissituatie onhoudbaar is en dat de veiligheid van [minderjarige] in het geding is. De kinderrechter heeft de spoedmachtiging afgewezen, maar een reguliere machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van vier maanden, tot 6 juli 2024. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om voor de pro forma zitting op 30 mei 2024 verslag uit te brengen over de voortgang van de hulpverlening en de situatie van [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/419393 / JE RK 24-317 (spoedmachtiging uithuisplaatsing) & C/02/419396 / JE RK 24-319 (reguliere machtiging uithuisplaatsing)
Datum uitspraak: 4 maart 2024
nadere beschikking over een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, gevestigd te Tilburg,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
hierna samen te noemen de ouders,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. B.J.P. van Gils te Tilburg.

1.Het verdere verloop van de procedures

1.1.
Het verdere verloop van de procedures blijkt uit de beschikking van 21 februari 2024 en alle daarin genoemde stukken.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar diens mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI een e-mail met bijlagen (twee tekeningen, gemaakt door [minderjarige] ) van een medewerker van de dagbesteding van Sterk Huis overgelegd, die met [minderjarige] nader heeft gesproken. De aanwezigen hebben daar tijdens de mondelinge behandeling op kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 21 februari 2024 een machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 6 maart 2024. [minderjarige] verblijft op dit moment op de crisisgroep bij Sterk Huis in [plaats] .
2.3.
[minderjarige] is bij beschikking van 25 oktober 2021 onder toezicht van de GI gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 24 oktober 2023 tot 25 oktober 2024.

3.De resterende verzoeken

In de zaak C/02/419393 / JE RK 24-317
3.1.
De GI verzoekt nu nog een spoedmachtiging om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en/of pleeggezin voor de duur van twee weken.
In de zaak C/02/419396 / JE RK 24-319
3.2.
Daarnaast verzoekt de GI om aansluitend een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling.

4.De standpunten

4.1.
Ter onderbouwing van de verzoeken stelt de GI het volgende. [minderjarige] woont sinds de zomervakantie van 2023 weer terug bij zijn ouders, omdat de groep op de [woongroep] geen passende plek voor hem was. In de thuissituatie is de nodige hulpverlening ingeschakeld (zoals spoedhulp GGZ, individuele hulpverlening voor [minderjarige] , [dagbehandeling] en ambulante spoedhulp). [minderjarige] heeft veel eigen problematiek (Autisme Spectrum Stoornis), waardoor het van belang is dat hij een plek heeft die bij hem past. Op 5 februari 2024 heeft er een onveilige situatie plaatsgevonden in de thuissituatie, waarbij Samen Sterker heeft gezien dat de vader [minderjarige] sloeg, [minderjarige] de vader beet en zij in elkaar geworsteld op bed lagen. De gezinsvoogd is dezelfde dag in gesprek gegaan met onder andere [minderjarige] en hij heeft aangegeven dat hij erg bang was en waarschijnlijk in elkaar zou zijn geslagen als de begeleider niet binnen kwam. De betrokken jeugdbeschermers en de begeleiding van de dagbesteding zagen een vader die moeite heeft met zijn impulsregulatie. Dit incident is met de ouders besproken, maar het lukte de vader niet om naar zijn eigen handelen te kijken en hij liet zich alleen negatief uit over [minderjarige] . Er zijn toen veiligheidsafspraken gemaakt en in overleg met de gedragswetenschapper is ambulante spoedhulp ingezet vanuit Sterk Huis, om een crisis te kunnen voorkomen. Ook is een melding bij Veilig Thuis gemaakt voor kindermishandeling. In het weekend van 17 februari 2024 heeft echter opnieuw een incident plaatsgevonden, waarbij [minderjarige] met spullen is gaan gooien en schreeuwden tegen alle gezinsleden. Daarbij is gebleken dat vader de gemaakte veiligheidsafspraken niet (voldoende) toepast. Het is dan ook wachten tot een nieuwe escalatie, aldus de GI. De GI weet dat [minderjarige] graag thuis wil blijven wonen, maar dat is nu niet meer in zijn belang, gelet op de fysieke en emotionele veiligheid. Er is sprake van structurele onveiligheid en ouders zijn onvoldoende leerbaar.
Op de crisisgroep van Sterk Huis gaat het goed met [minderjarige] en lijkt het alsof hij gebaat is bij de geboden structuur en duidelijke kaders. Hoewel het vinden van een passende plek voor [minderjarige] lastig zal zijn, gelet op de eerdere plekken en de problematiek, is een machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
4.2.
De ouders kunnen zich vinden in een plaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, mits die accommodatie op maximaal 30 kilometer afstand is en dat het een goede plek is voor [minderjarige] . Als er geen passende plek wordt gevonden, kan [minderjarige] weer thuis komen wonen. De vader gaat op korte termijn weer aan het werk, waardoor hij ’s ochtends vroeg de deur uit is. Ook zal de vader het wifimodem niet meer uitzetten (zodat zij daarover geen ruzie krijgen) en [minderjarige] slechts herinneren aan zijn bedtijden in plaats van ruzie te maken. De ouders hebben geen problemen met de gedachten van [minderjarige] over zijn identiteit, zolang [minderjarige] gelukkig is. De ouders merken nog op dat zij de huidige uithuisplaatsing van [minderjarige] als zeer naar hebben ervaren, doordat er geen enkele mogelijkheid was om met de GI daarover vooraf te overleggen. Bovendien is de lezing van de vader over de incidenten anders. De ouders zijn van mening dat de verzochte duur van de machtiging uithuisplaatsing erg lang is, gelet op het feit dat er nog geen passende plek voor [minderjarige] is gevonden.

5.De beoordeling

5.1.
Ten aanzien van de spoedmachtiging van 21 februari 2024 is naar aanleiding van de gevoerde gesprekken naar het oordeel van de kinderrechter niet gebleken dat sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden waardoor de beslissing van 21 februari 2024 zou moeten worden herroepen. Het verblijf van [minderjarige] bij de ouders was onhoudbaar geworden en niet langer meer verantwoord.
5.2.
Omdat hierna op het reguliere verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder zal worden beslist, zal de kinderrechter het resterende deel van het spoedverzoek machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder afwijzen.
5.3.
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.4.
Op basis van de stukken, dat wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken en op basis van het gesprek met [minderjarige] stelt de kinderrechter vast dat op dit moment nog steeds zorgen bestaan over [minderjarige] en zijn ontwikkeling. [minderjarige] lijkt op dit moment vast te lopen, zowel door een identiteitscrisis, de kindeigen problematiek en de thuissituatie. Voor wat betreft die thuissituatie staat vast dat er twee incidenten hebben plaatsgevonden. De kinderrechter vindt het daarom noodzakelijk de uithuisplaatsing te continueren in het belang van [minderjarige] zijn verzorging en opvoeding. De rechtbank acht het van belang dat in het kader van de ondertoezichtstelling, naast de doelen die uit het werkplan van de ondertoezichtstelling van 22 februari 2024 volgen, wordt gewerkt aan de volgende door [minderjarige] zelf opgestelde doelen:
- minder ruzie en geen fysieke ruzies meer;
- meer andere dingen (leren) doen, waardoor hij minder wifi nodig heeft;
- de ouders worden meegenomen en leren over de transitie.
De rechtbank merkt hierbij op dat nog steeds moet worden teruggewerkt naar thuisplaatsing, waarvoor deze doelen van belang zijn. In dat kader merkt de kinderrechter nog op dat [minderjarige] er uiteindelijk op een goede manier in is geslaagd om beeldend kenbaar te maken wat voor hem belangrijk is. De kinderrechter wil [minderjarige] hier een compliment voor geven.
De kinderrechter wenst over een aantal maanden de situatie opnieuw te kijken, zodat de verzochte machtiging voor de duur van vier maanden wordt verleend, aldus tot 6 juli 2024, waarbij de beslissing op het verzoek voor het overige wordt aangehouden tot de hierna in het dictum genoemde pro forma datum. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij uiterlijk op die datum schriftelijk verslag aan de kinderrechter zal doen over het verloop en de hulpverlening. Verder dient de GI haar standpunt te geven ten aanzien van het resterende deel van het verzoek.
5.5.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dit betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen de beslissing. Dat leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
C/02/419393 / JE RK 24-317 (spoedmachtiging uithuisplaatsing)
6.1.
wijst het resterende deel van de spoedmachtiging uithuisplaatsing af;
C/02/419396 / JE RK 24-319 (reguliere machtiging)
6.2.
verleent, uitvoerbaar bij voorraad, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 6 maart 2024 tot 6 juli 2024;
6.3.
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek van de GI tot een machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 25 oktober 2024 aan tot
30 mei 2024 PRO FORMA,in afwachting van het schriftelijke verslag van de GI zoals weergegeven in rechtsoverweging 5.4. en het standpunt van de GI over het resterende verzoek.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2024 door mr. Van Leuven, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van Egeraat als griffier, en op schrift gesteld op 12 maart 2024
.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.