ECLI:NL:RBZWB:2024:181
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvanger van de Belastingdienst over vervolgingskosten in het kader van een dwangbevel
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 januari 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van de Belastingdienst beoordeeld. De ontvanger had aan de belanghebbende vervolgingskosten in rekening gebracht in verband met het betekenen van een dwangbevel voor een openstaand bedrag op de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting. De rechtbank behandelt de vraag of de ontvanger terecht deze kosten heeft opgelegd, waarbij de ontvanger stelt dat de aanmaning tot betaling is verzonden.
De rechtbank constateert dat de ontvanger aannemelijk heeft gemaakt dat de aanmaning is verzonden, en dat de belanghebbende niet kan bewijzen dat hij deze aanmaning niet heeft ontvangen. De rechtbank wijst erop dat de ontvanger de bewijslast heeft om aan te tonen dat de aanmaning is verzonden naar het juiste adres. De ontvanger heeft een verzendrapportage overgelegd waaruit blijkt dat de aanmaning op 21 december 2021 aan PostNL is aangeboden voor verzending. De rechtbank oordeelt dat de enkele stelling van de belanghebbende dat hij regelmatig geen post ontvangt, niet voldoende is om te twijfelen aan de verzending van de aanmaning.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van de belanghebbende ongegrond, waardoor de aanmaningskosten van € 8 en de kosten van het dwangbevel van € 45 in stand blijven. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.