In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde]. De eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 1.161,34, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, op basis van een overeenkomst voor taalonderwijs die zij met [gedaagde] had gesloten. De eiseres stelde dat [gedaagde] tekort was geschoten in haar betalingsverplichtingen, aangezien zij een factuur van € 990,00 voor online taalonderwijs niet had betaald. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat zij al een bedrag van € 1.340,00 had betaald voor privélessen en dat er geen overeenkomst was voor de online lessen.
De procedure begon met een dagvaarding op 14 augustus 2023, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De kantonrechter oordeelde dat partijen inderdaad een overeenkomst voor taalonderwijs hadden gesloten, maar dat er onduidelijkheid bestond over de exacte inhoud en de kosten van deze overeenkomst. De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde nog een bedrag van € 815,00 verschuldigd was aan de eiseres, na betaling van een eerder bedrag van € 1.340,00. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
De kantonrechter oordeelde dat de eiseres de facturen onjuist had opgesteld, wat bijdroeg aan de verwarring over de verschuldigde bedragen. De eiseres had de kosten voor administratie en lesmateriaal dubbel in rekening gebracht, wat leidde tot een onjuiste facturering. De rechter wees de vordering van de eiseres toe tot het bedrag van € 937,25, inclusief rente en kosten, en veroordeelde de gedaagde in de proceskosten van € 767,34. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.