ECLI:NL:RBZWB:2024:1850

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
411712
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en partneralimentatie met internationale aspecten en beoordeling van behoeftigheid en draagkracht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 maart 2024, gaat het om de echtscheiding tussen een man en een vrouw die op 1 januari 2013 in België zijn gehuwd. De man, een grensarbeider met de Belgische nationaliteit, en de vrouw, met de Nederlandse nationaliteit, hebben een geschil over de echtscheiding en de partneralimentatie. De man verzoekt de echtscheiding uit te spreken en heeft daarnaast verzoeken ingediend met betrekking tot de verdeling van bezittingen en alimentatie. De vrouw verzoekt eveneens om de echtscheiding en vraagt om een bijdrage in haar levensonderhoud van € 1.978,- bruto per maand.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 februari 2024 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om te oordelen over de verzoeken, aangezien de gewone verblijfplaats van partijen in Nederland was ten tijde van de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen, omdat het huwelijk duurzaam is ontwricht.

Wat betreft de partneralimentatie heeft de rechtbank de behoefte van de vrouw vastgesteld op basis van de Hofnorm, waarbij rekening is gehouden met het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk. De rechtbank heeft de draagkracht van de man beoordeeld en vastgesteld dat hij in staat is om een bijdrage van € 1.681,- bruto per maand te betalen aan de vrouw. De rechtbank heeft de overige verzoeken van partijen afgewezen en de zaak met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/411712 FA RK 23/3278 (echtscheiding)
C/02/419462 FA RK 24/855 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
beschikking d.d. 15 maart 2024 betreffende echtscheiding
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. W.E. de Wit-de Witte te Goes,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. F.L.I. de Vleesschauwer te Terneuzen.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 12 juli 2023 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- het op 4 oktober 2023 ontvangen verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen;
- het op 1 november 2023 ontvangen verweerschrift op zelfstandige verzoeken
met bijlagen;
- de brief d.d. 26 januari 2024 van mr. De Vleesschauwer met producties;
- de brief d.d. 26 januari 2024 van mr. De Wit-de Witte met producties;
- het aanvullend verzoek ter zake van verdeling/verrekening van de zijde van de man
met producties, ontvangen op 29 januari 2024;
- de brief d.d. 1 februari 2024 van mr. De Wit-de Witte met productie;
- de brief d.d. 2 februari 2024 van mr. De Vleesschauwer met productie.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 8 februari 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Beide advocaten hebben het woord gevoerd mede aan de hand van de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum 1] 2013 te [plaats] , België, met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden.
2.2.
De man heeft de Belgische nationaliteit, de vrouw de Nederlandse.

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt thans bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
- de echtscheiding uit te spreken;
- aanvullend heeft de man verzocht:
* de vrouw te bevelen hondje [naam 1] aan de man te geven dan wel subsidiair te bepalen dat de vrouw aan de man een bedrag dient te betalen van € 300,=;
* te bepalen dat de vrouw aan de man een bedrag dient te betalen van € 1.000,= in voege als voormeld ter zake de auto;
* te bepalen dat de vrouw aan de man een bedrag dient te betalen van € 2.200,= in voege als voormeld.
3.2.
De vrouw verzoekt, samengevat, bij beschikking zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de echtscheiding uit te spreken;
- vaststelling van een door de man aan haar te betalen bijdrage in haar levensonderhoud van € 1.978,= bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

C/02/411712 FA RK 23/3278 (echtscheiding)
4.1.
Deze zaak heeft een internationaal karakter. Dat betekent dat de rechtbank eerst moet beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is om te beslissen op de verzoeken en, wanneer dat zo is, welk recht daarop van toepassing is.
echtscheiding
4.2.
Beide partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. De man heeft daartoe onweersproken gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
rechtsmacht
4.3.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
toepasselijk recht
4.4.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
inhoudelijke beoordeling
4.5.
Het verzoek tot echtscheiding is op de wet gegrond en zal als niet weersproken worden toegewezen.
partneralimentatie
rechtsmacht en toepasselijk recht
4.6.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in haar levensonderhoud. Op het verzoek tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage is Nederlands recht van toepassing nu de onderhoudsgerechtigde haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
4.7.
De vrouw heeft aan haar verzoek tot vaststelling van een door de man aan haar te
betalen onderhoudsbijdrage van € 1.978,= bruto per maand kort samengevat ten grondslag
gelegd dat zij behoeftig is en behoefte heeft aan de door haar verzochte bijdrage.
4.8.
De man vraagt het verzoek van de vrouw af te wijzen en, indien de vrouw behoeftig is
en aanspraak kan maken op een aanvullende bijdrage in haar kosten van levensonderhoud, te
bepalen dat de man geen draagkracht heeft dan wel subsidiair de draagkracht van de man
vast te stellen in goede justitie daarbij rekening houdend met alle relevante lasten die niet
vermijdbaar en verwijtbaar zijn.
inhoudelijke beoordeling
4.9.
In geschil tussen partijen zijn de behoefte van de vrouw, haar behoeftigheid en de
draagkracht van de man.
4.10.
Partijen zijn het erover eens dat voor wat betreft de behoefte uitgegaan moet worden
van de Hofnorm. De rechtbank zal dan ook de behoefte uitgaande van de Hofnorm
berekenen.
4.11.
Voor de vaststelling van de behoefte van de vrouw aan de hand van de Hofnorm is in
beginsel het uitgangspunt het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) ten tijde van het
huwelijk van partijen.
4.12.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen de afspraak gemaakt dat
zij, naast de door de rechtbank vast te stellen partneralimentatie, in onderling overleg een
regeling zullen treffen over hoe de bonus/warrants die de man ontvangt tussen partijen zal
worden verdeeld. De rechtbank zal dan ook bij de vaststelling van de door de man aan de
vrouw te betalen alimentatie geen rekening houden met de bonus/warrants die de man heeft
ontvangen en in de toekomst nog zal gaan ontvangen.
4.13.
Partijen geschillen van mening over het jaar waarvan voor de bepaling van het NBGI
moet worden uitgegaan.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven dat voor haar behoefte moet
worden uitgegaan van een NBI van € 6.269,= in 2022 (gebaseerd op een inkomen van de
man van € 61.648,= netto in 2022 waarbij de bonus niet is meegenomen en de lease auto van
de zaak wel; zij verwijst ter onderbouwing daarvan naar de door mw. [naam 2] opgemaakte
berekening van het netto besteedbaar inkomen voor 2022). Haar behoefte bedraagt dan 60%
daarvan, ofwel € 3.761,= per maand, hetgeen overeenstemt met de door haar opgestelde behoeftelijst, aldus de vrouw.
De man betwist het standpunt van de vrouw dat van het jaar 2022 moet worden uitgegaan.
Hij stelt dat de behoefte op meerdere jaren dient te worden gebaseerd, omdat zijn inkomen de afgelopen jaren erg heeft gefluctueerd.
De man stelt dat voor de berekening van het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI)
de gehele huwelijkse periode dient te worden bekeken nu de man pas sinds 2019 bij BASF
een redelijk inkomen ontvangt, de welstand van partijen pas in de laatste jaren van hun
huwelijk omhoog is gegaan en zijn inkomen bij BASF erg heeft gefluctueerd gezien de
wisselende warrants/bonussen die hij aldaar ontving. Uitgangspunt bij de bepaling van de
behoefte dient volgens hem te zijn een eigen netto besteedbaar inkomen van € 3.500,= en een netto inkomen besteedbaar inkomen van de vrouw van € 892,= per maand, zijnde het gemiddelde over de jaren 2021 en 2022 uit haar eigen onderneming. Hij komt dan op een behoefte volgens de Hofnorm van € 2.635,= per maand.
De rechtbank gaat voor de bepaling van het NBGI uit van de inkomens van partijen
in 2023. Zoals door de vrouw is gesteld en ook uit de overgelegde salarisstroken volgt,
is het basismaandloon (exclusief de bonus/warrants) van de man in de afgelopen jaren gestegen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw onweersproken gesteld dat partijen in juni 2023 feitelijk uiteen zijn gegaan. Daarvan uitgaande hebben zij in het jaar 2023 nog een zodanige periode geleefd (bijna een half jaar) dat zij van de welstand in dat jaar hebben genoten. De rechtbank gaat derhalve voor de berekening van de behoefte van de vrouw uit van de inkomens van partijen in 2023.
4.14.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling afgesproken dat zij onderling nadere afspraken zullen maken omtrent de warrants/bonussen die de man heeft ontvangen en nog zal ontvangen. Gelet hierop ziet de rechtbank thans dan ook geen aanleiding om uit te gaan van een gemiddeld inkomen van de man over de gehele huwelijkse periode of afgelopen jaren zoals de man dat voorstaat. De vrouw heeft bij brief d.d. 26 januari 2023 overgelegd als productie 9 een behoefteberekening ten tijde van het einde van de relatie van partijen, uitgaande van het netto gezinsinkomen van partijen in 2023 met als onderbouwing daarvan productie 10, zijnde een berekening van het netto besteedbare inkomen van de man over 2023 exclusief warrents/bonus, opgesteld door fiscaliste drs. [naam 3] , van [accountantskantoor] . De fiscaliste heeft in productie 10 aangegeven welke uitgangspunten zij heeft gehanteerd en komt op een totaal ontvangen netto loon 2023 van € 53.369,73 uit en rekening houdend met een schatting van de te verwachten belastingaanslagen in Nederland en België (op basis van de gegevens van voorgaande (2021 en 2022) van gemiddeld per saldo een teruggaaf van € 3.250,=, een netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man van
€ 56.619,= per jaar, ofwel € 4.718,= per maand.
De man heeft deze berekening betwist. Hij wijst op de onkostenvergoedingen waartegenover kosten staan; deze niet kunnen worden meegenomen bij zijn draagkracht en hij maakt bezwaar tegen de ophoging van de netto-inkomsten met gemiddeld € 3.250,= per jaar nu hij dat niet redelijk vindt. Hij wijst daarbij op de teruggaven van de Belgische belastingdienst en op de gedane Nederlandse aangiften over die jaren.
De rechtbank gaat voor wat betreft het NBI van de man in het kader van de behoeftebepaling uit van genoemde berekening van de fiscaliste. In de berekening is uitgegaan van het netto-inkomen van de man in 2023 inclusief vakantiegeld en dertiende maand met daarbij opgeteld een belastingteruggaaf van € 3.250,=. Vast staat dat de man nog niet alle definitieve Nederlandse belastingaanslagen over de voorgaande jaren heeft ontvangen. Als niet weersproken staat vast dat, zoals door de fiscaliste in haar brief d.d. 25 januari 2024 is aangegeven over 2023, vanwege thuiswerkdagen van de man, in Nederland nog een te betalen aanslag inkomstenbelasting volgt en dat hij uit België een teruggaaf belasting Niet-Inwoners ontvangt. Uitgaande van een gemiddelde van 1 thuiswerkdag per week heeft de fiscaliste op basis van de gegevens van voorgaande belastingjaren over 2021 en 2022 een schatting gemaakt van de te verwachten belastingaanslagen in Nederland en België. Zij komt er dan op uit dat de man gemiddeld per saldo een belastingteruggaaf heeft ontvangen van
€ 3.250,=. Het verweer van de man dat niet kan worden uitgegaan van een verhoging met het bedrag van € 3.250,= per jaar is slechts gebaseerd op de Nederlandse aangiftes over voorgaande jaren en zijn vrees dat hogere te betalen aanslagen zullen volgen en dat er zonder meer belastingrente is verschuldigd. De man heeft vervolgens niet aangegeven met welk bedrag in dit verband dan wel moet worden gerekend. Hij heeft dan ook niet duidelijk aangegeven wat zijn NBI over 2023 in het kader van de behoeftebepaling is. De man heeft hetgeen hierover door de vrouw gemotiveerd is gesteld dan ook onvoldoende gemotiveerd weersproken. Gelet op genoemde omstandigheid dat niet alle definitieve Nederlandse belastingaanslagen over de voorgaande jaren voorhanden zijn, acht de rechtbank het niet onredelijk om ten aanzien van de te verwachten belastingaanslagen uit te gaan van een gemiddelde over de afgelopen jaren 2021 en 2022 zoals de fiscaliste dat heeft gedaan. Gelet op het vorenoverwogene gaat de rechtbank als onvoldoende gemotiveerd weersproken uit van het door de vrouw gestelde NBI van de man van € 56.619,= over 2023, ofwel (afgerond op hele euro’s) € 4.718,= per maand.
4.15.
Voor wat betreft het NBI van de vrouw ten tijde van de samenleving van partijen gaat de rechtbank uit van het volgende. Vaststaat dat de vrouw tijdens het huwelijk van partijen haar onderneming had; de eenmanszaak in de paramedische praktijk genaamd [eenmanszaak] . Als onweersproken staat voorts vast dat zij sinds de relatiebreuk van partijen noodgedwongen nevenwerkzaamheden is gaan verrichten als afwashulp bij [bedrijf] in [woonplaats] en als mantelzorger. Beide partijen gaan voor wat betreft de behoefte van de vrouw uit van alleen de inkomsten uit onderneming die de vrouw had ten tijde van de samenleving van partijen. Nu het voeren van een onderneming met zich meebrengt dat de inkomsten hieruit kunnen fluctueren, waardoor slechts een getrouw beeld van de inkomsten uit een onderneming kan worden verkregen door uit te gaan van het gemiddelde resultaat over meerdere jaren, dient uit te worden gegaan van een gemiddelde over de afgelopen jaren. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat haar inkomen altijd rond de € 11.000,= netto per jaar is geweest. De man heeft dit niet meer weersproken. De rechtbank gaat dan ook uit van een NBI van de vrouw van € 11.000,= per jaar zijnde een NBI van (afgerond op hele euro’s)
€ 917,= per maand.
4.16.
Het NBGI van partijen ten tijde van de samenleving komt dan op € 5.635,= per maand.
4.17.
De behoefte van de vrouw bedraagt dan op basis van de Hofnorm uitgaande van 60% van het NBGI, € 3.381,= per maand. Rekening houdend met de wettelijke indexering bedraagt de huwelijksgerelateerde behoefte nu, afgerond op hele euro’s, € 3.591,= netto per maand.
4.18.
Om te bepalen of, en zo ja, in welke mate de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man, moet op deze huwelijksgerelateerde behoefte in mindering worden gebracht haar eigen netto inkomen.
4.19.
Partijen verschillen van mening over het eigen netto inkomen van de vrouw waarvan moet worden uitgegaan.
Zijdens de vrouw is tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat haar inkomen door werkzaamheden te verrichten naast haar onderneming, is verhoogd tot maximaal € 1.882,= netto per maand.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling omtrent het NBI van de vrouw gesteld dat, bij gebrek aan voldoende bewijsstukken ter zake de onderneming van de vrouw, uitgegaan moet worden van een winst uit onderneming van minimaal € 16.000,= per jaar en telt daarbij op inkomsten uit arbeid (bij [bedrijf] , Backoffice en inkomsten die zij volgens hem heeft bij haar broer en die niet opgegeven worden) die hij stelt op minimaal € 12.000,= per jaar. Hij komt dan op een NBI van de vrouw van € 2.300,=. De vrouw heeft een hoger inkomen dan dat zij doet voorkomen, aldus de man.
Vervolgens heeft de vrouw, hetgeen door de man onweersproken is gebleven, tijdens de mondelinge behandeling uiteengezet dat haar inkomen thans bestaat uit inkomsten uit onderneming en daarnaast uit werkzaamheden voor [bedrijf] , Backoffice en het geven van Yoga met nevenwerkzaamheden en gemiddeld rond de € 1.800,= per maand bedraagt. Voorts heeft zij aangegeven dat de man in zijn bezit heeft een kopie van de boekhouding van haar bedrijf heeft over 2023 waarin alle inkomsten en uitgaven in dat jaar zijn opgenomen.
De rechtbank gaat, als onvoldoende gemotiveerd betwist, uit van een netto inkomen van
€ 1.882,= per maand van de vrouw. Overigens acht de rechtbank dit, gelet op de overgelegde stukken, een reëel inkomen. In het kader van de behoeftigheid is van belang dat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft gesteld dat zij zich thans fulltime met haar werkzaamheden bezighoudt. Nu de man dat niet heeft weersproken, gaat de rechtbank daarvan uit en acht zij de vrouw, gelet op hetgeen hiervoor omtrent de behoefte is overwogen, dan ook behoeftig.
4.20.
De behoefte van de vrouw aan een aanvullende bijdrage bedraagt, gelet op haar eigen NBI van € 1.882,= per maand, aldus € 1.709,= netto per maand. Dit komt neer op € 2.529,= bruto per maand.
4.21.
Vervolgens is aan de orde de financiële draagkracht van de man om een bijdrage ten behoeve van de vrouw te betalen.
4.22.
Ook hier zal de rechtbank, gelet op de hiervoor genoemde tussen partijen gemaakte
afspraak, geen rekening houden met de bonus/warrants die de man heeft ontvangen en in de
toekomst nog zal gaan ontvangen.
4.23.
Partijen verschillen van mening over het inkomen van de man waarvan dient te worden uitgegaan.
De vrouw sluit aan bij de door haar overgelegde productie 10, de berekening van het NBI van de man over 2023 exclusief warrants/bonus van drs. [naam 3] waaruit een NBI, exclusief warrants en bonussen, volgt van € 4.178,=. Dit bedrag is gebaseerd op een totaal ontvangen netto loon 2023 van € 53.369,73 en voorts rekening houdend met een schatting van de te verwachten belastingaanslagen in Nederland en België (op basis van de gegevens van voorgaande (2021 en 2022) van gemiddeld per saldo een teruggaaf van € 3.250,= per jaar, zijnde totaal € 56.619,=. Zij wijst daarbij op de jaarlijkse inkomensstijging die de man in de afgelopen jaren (2020-2023) heeft gehad.
De man heeft het door de vrouw gestelde NBI betwist. Hij stelt daartoe dat in de op zijn bankrekening gestorte inkomsten, waarvan de fiscaliste is uitgegaan, ook (vaste) onkostenvergoedingen zijn verwerkt die in mindering gebracht moeten worden. Voorts maakt hij bezwaar tegen de ophoging van de netto-inkomsten met gemiddeld € 3.250,= per jaar nu dat niet redelijk is. Hij wijst daarbij op de teruggaven van de Belgische belastingdienst en op de gedane Nederlandse aangiften over die jaren. Hij is van mening dat moet worden uitgegaan van een NBI van € 4.000,=. Hij kan de individuele rekening nog niet in het geding brengen nu deze pas in maart volgt.
Nu de man geen onderbouwing van het door hem gestelde NBI van € 4.000,= heeft gegeven en de rechtbank dan ook geen inzage heeft in de wijze waarop dit NBI tot stand is gekomen, volgt de rechtbank voor wat betreft het NBI van de man het standpunt van de vrouw. Aan dit NBI ligt ten grondslag de (door de vrouw als productie 10 overgelegde) berekening van
drs. [naam 3] welke berekening zoals onder r.o. 4.14. is overwogen, door de man onvoldoende gemotiveerd is weersproken. Derhalve wordt uitgegaan van een NBI van de man van
€ 4.178,=.
4.24.
In geschil is met welke woonlast rekening moet worden gehouden.
De man gaat uit van een woonlast van € 2.000,=; bestaande uit een bedrag aan hypothecaire verplichtingen van € 1.442,45, [belastingkantoor] eigenaarslasten van € 76,=, opstalverzekering van
€ 25,= en overlijdensrisicoverzekering in verband met de woning van € 36,67 per maand. Voor het overige bestaat deze last uit onderhoudskosten. Het huis moest na aankoop in 2016 volledig worden gerenoveerd; een deel van de renovatie is klaar, maar er is nog veel te doen waarmee veel kosten zijn gemoeid. Voorts dient er schilderwerk te worden verricht waarvan de kosten volgens de offerte € 6.473,= bedragen en is er om de twee jaar snoeiwerk van de bomen nodig, hetgeen € 3.000,= kost. De woonlast wordt dan ook in redelijkheid gesteld op € 2.000,=. Deze kosten zijn niet verwijtbaar dan wel vermijdbaar en hebben tijdens het huwelijk ook gedrukt op het inkomen van de man. Compensatie van deze kosten is niet mogelijk door besparingen op andere uitgaven.
De vrouw houdt rekening met een bedrag van € 1.542,=. Geen rekening moet worden gehouden met onderhoudskosten nu deze kosten vermijdbaar zijn. De woning is nog in goede staat. Bovendien betreft dit ‘gewoon’ onderhoud en zijn de door de man opgevoerde kosten slechts gebaseerd op een offerte. De man heeft niet aangetoond dat hij deze kosten ook daadwerkelijk maakt. Voor zover hij dat wel doet, dient hij eventuele onderhoudskosten uit de vrije ruimte te betalen. De vrouw deelt ook niet mee in de woning; de woning is van de man alleen, aldus de vrouw.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu beide partijen uitgaan van de werkelijke woonlast van de man, zal de rechtbank hier ook van uit gaan. In dit kader wordt rekening gehouden met de door de man opgevoerde hypotheeklasten, eigenaarslasten [belastingkantoor] , opstalverzekering en de aan de hypotheek verbonden overlijdensrisicoverzekering, nu deze lasten naar het oordeel van de rechtbank tot de werkelijke woonlast moeten worden gerekend en de vrouw de hoogte van deze lasten niet heeft betwist. Geen rekening wordt gehouden met de onderhoudskosten die de man opvoert. Op basis van het Tremarapport kan met extra lasten rekening worden gehouden. Voorwaarde is dat de kosten niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn. De man heeft onvoldoende onderbouwd dat deze kosten - zoals tijdens de zitting naar voren is gekomen betreffen deze voornamelijk schilderwerk en snoeiwerk - niet (geheel) verwijtbaar en vermijdbaar zijn. Deze kosten zijn slechts gebaseerd op een offerte en het is thans nog niet duidelijk dat deze ook daadwerkelijk in die omvang zullen worden gemaakt. Niet is gebleken dat de man niet - in ieder geval - een deel van deze kosten kan vermijden door zelf schilder- en snoeiwerk uit te voeren. Voorts betreffen deze kosten ook (deels) renovatiekosten. De man is alleen eigenaar van de woning en deze voor onderhoud opgevoerde kosten zullen, voor zover die zullen worden gemaakt, leiden tot vermogensvorming aan de zijde van de man nu zijn woning daardoor meer waard wordt. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de opgevoerde kosten te laten drukken op de draagkracht van de man en deze daarmee voor te laten gaan op zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw. De man dient deze last, voor zover die er daadwerkelijk is, dan ook uit zijn vrije ruimte te voldoen.
4.25.
De rechtbank gaat voorbij aan de enkele stelling van de vrouw dat de man nog hypotheekrente aftrek heeft. De vrouw heeft immers niet aangegeven op welke wijze, zoals met welke bedragen, in het licht van de fiscale situatie van de man, rekening moet worden gehouden en tot welke conclusie(s) dit zou moeten leiden.
4.26.
Partijen zijn het erover eens dat de schuld aan [leningverstrekker] voor de helft (zijnde € 102,= per maand) moet worden meegenomen. De rechtbank zal hiermee rekening houden.
4.27.
Voorts heeft de man als extra last opgevoerd een maandelijkse aflossingsverplichting van € 432,= aan de Belastingdienst. De man krijgt ieder jaar te betalen aanslagen van de Nederlandse Belastingdienst; de Belastingdienst loopt drie jaar achter. Het gaat om een schuld die is ontstaan tijdens het huwelijk en waarvoor niet is gereserveerd. Alles is opgesoupeerd ten behoeve van het gezin en het huis. Deze last kan niet uitsluitend voor rekening van de man komen, aldus de man.
De vrouw betwist deze extra last als volgt. De man heeft ieder jaar een positief saldo uit de Belgische en Nederlandse belastingaanslagen. Hij kan hiermee de eerder in hetzelfde jaar in Nederland opgelegde belastingaanslag (weliswaar over een ander belastingjaar) volledig betalen. Met deze last dient derhalve geen rekening te worden gehouden.
De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat van de man, met het oog op de scheiding van partijen, had mogen worden verlangd dat hij het positieve saldo dat hij in 2023 van de Belastingdienst heeft ontvangen, zou hebben gereserveerd voor de nog te betalen aanslag. Zoals onweersproken door de vrouw is gesteld, heeft hij dit bedrag eind juli 2023 ontvangen, kon hij daarmee de eerder in dat jaar in Nederland opgelegde belastingaanslag volledig betalen en is dat bedrag, nu partijen op dat moment reeds uit elkaar waren, niet ten goede van de vrouw gekomen. Derhalve is sprake van een verwijtbare last die geen voorrang heeft op de te betalen partneralimentatie. De man dient deze last naar het oordeel van de rechtbank uit zijn vrije ruimte, dan wel uit zijn aandeel van de bonus/warrants te voldoen.
4.28.
Verder stelt de man zich op het standpunt dat rekening moet worden gehouden met advocaatkosten van € 114,= per maand en herinrichtingskosten van € 125,= per maand, in ieder geval voor de duur van een jaar. Deze kosten zijn noodzakelijk te maken kosten die niet te vermijden en ook niet verwijtbaar zijn. Hij kan niet zonder advocaat en door het vertrek van de vrouw wordt hij geconfronteerd met nieuwe aanschaffen; met name tuingereedschap moet worden aangeschaft. Hij heeft geen liquide middelen (spaargelden) om deze kosten te betalen.
De vrouw betwist dat met deze kosten rekening moet worden gehouden. Ten aanzien van de advocaatkosten voert zij aan dat de man tot op heden geen alimentatie heeft betaald en derhalve financiële ruimte heeft. Bovendien ontvangt de man warrants die hij binnen 24 uur in liquide middelen kan verzilveren. Kosten van herinrichting zijn niet aan de orde. De vrouw heeft een deel van de inboedel meegenomen en de woning van de man is nog steeds voldoende gemeubileerd. De kosten van herinrichting mogen niet drukken op de draagkracht van de man ten koste van de vrouw, aldus de vrouw.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de advocaatkosten als volgt. Vaststaat dat partijen eind juni 2023 uit elkaar zijn gegaan, de man tot op heden geen alimentatie betaalt en dat de ingangsdatum van de eventueel thans te betalen partneralimentatie wordt bepaald op de dag waarop deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Met hetgeen de man daarmee heeft bespaard, wordt hij geacht zijn advocaatkosten te kunnen betalen. Met deze last wordt dan ook geen rekening gehouden.
Ten aanzien van de herinrichtingskosten heeft de man, in het licht van het verweer van de vrouw, de noodzaak, hoogte en het daadwerkelijk maken van die kosten niet onderbouwd met stukken. De rechtbank houdt daarom geen rekening met deze kosten. Voor zover de man deze maakt, dient hij deze uit zijn vrije ruimte, dan wel uit zijn aandeel van de door hem te ontvangen bonus/warrants te voldoen.
4.29.
De draagkracht van de man is dan € 1.060,= per maand.
De vrouw heeft een bruto draagkrachtberekening in het geding gebracht en berekent de draagkracht van de man inclusief het fiscale voordeel dat hij in verband met de door hem te betalen partneralimentatie zal gaan ontvangen.
De man heeft een netto berekening overgelegd en geeft aan dat het bruto bedrag voor hem netto zal zijn nu de Belastingdienst er drie jaar over doet om een aanslag af te wikkelen.
Nu de man niet heeft betwist dat hij (uiteindelijk) in aanmerking komt voor fiscaal voordeel in verband met de door hem te betalen partneralimentatie - hij stelt alleen dat het lang duurt voordat hij een teruggave ontvangt - gaat de rechtbank ervan uit dat de man fiscaal voordeel zal ontvangen over de door hem te betalen partneralimentatie. De man heeft de wijze van berekening die de vrouw heeft gehanteerd voor de berekening van het fiscaal voordeel als zodanig niet betwist. De rechtbank zal deze methode als door de man onvoldoende gemotiveerd betwist hanteren, met dien verstande dat de tarieven van 2024-1 worden gehanteerd, en berekent dan de draagkracht van de man inclusief fiscaal voordeel € 1.681,= per maand. Deze bijdrage zal de rechtbank vaststellen. Het omtrent de partneralimentatie meer of anders verzochte zal worden afgewezen.
4.30.
Zoals reeds overwogen geldt daarnaast dat partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben afgesproken dat zij in onderling overleg een regeling zullen treffen over hoe de bonus/warrants die de man ontvangt tussen partijen worden verdeeld.
4.31.
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt. Gewaarmerkte exemplaren van deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
C/02/419462 FA RK 24/855 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
rechtsmacht
4.32.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
toepasselijk recht
4.33.
Gelet op de datum van huwelijkssluiting is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (HHV 1978) van toepassing.
4.34.
Omdat partijen in hun huwelijkse voorwaarden een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht voor Belgisch recht is dat recht van toepassing op hun huwelijksvermogens-regime.
4.35.
Tijdens de mondelinge behandeling is aangegeven dat het verzoek van de man, gelet op de late binnenkomst daarvan, zou worden afgesplitst en aangehouden nu de vrouw nog geen verweertermijn had gekregen om daarop te reageren. Inmiddels heeft de vrouw een verweerschrift ingediend, tevens zelfstandig verzoek. Daarop gelet zal de rechtbank de zaak ter zake de verdeling/verrekening aanhouden voor de duur van 4 weken teneinde, gelet op de binnenkomst van het verweerschrift van de vrouw anders dan tijdens de mondelinge behandeling is aangegeven, de man in de gelegenheid te stellen verweer te voeren tegen het zelfstandig verzoek van de vrouw. Voorts dienen beide partijen, voor zover zij dat nog niet hebben gedaan, zich uit te laten omtrent de inhoud van het toepasselijke Belgische recht ten aanzien van hun verzoeken alsmede het gewenste verdere procesverloop (zitting of beschikking) aan te geven. De zaak wordt daartoe verwezen naar de
familiekamerrol van [datum 2] 2024. Mochten partijen overeenstemming bereiken over de verdeling/verrekening en aan een beslissing van de rechtbank geen behoefte meer hebben, dan kunnen partijen dat ook in hun reactie op genoemde roldatum aangeven.

5.De beslissing

De rechtbank:
C/02/411712 FA RK 23/3278 (echtscheiding)
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum 1] 2013 te [plaats] , België, met elkaar gehuwd;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man vanaf de dag dat deze beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw voor levensonderhoud bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 1.681,= bruto per maand;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
C/02/419462 FA RK 24/855 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
verwijst de zaak naar de
familiekamerrol van [datum 2] 2024, opdat partijen zich (tegelijk) kunnen uitlaten als bedoeld in 4.35;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Hendriks, rechter, en, in tegenwoordigheid van mr. Krijger-de Keuning, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.