ECLI:NL:RBZWB:2024:1855

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
C/02/392730/ FA RK 21-5891
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag van de moeder over de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het ouderlijk gezag over een minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.A. Broekman-de Feijter, verzocht om het gezamenlijk gezag met de man te wijzigen naar eenhoofdig gezag, omdat de man in het buitenland woont en er problemen waren met de communicatie en toestemming voor belangrijke beslissingen omtrent de minderjarige. De man stemde in met de wijziging, wat de rechtbank als een relevante wijziging van omstandigheden beschouwde. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de minderjarige was om de vrouw alleen met het gezag te belasten, gezien de verbeterde communicatie tussen de ouders en de praktische problemen die de afstand met zich meebracht. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de wijziging van het gezag onmiddellijk van kracht is, ondanks mogelijke hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/392730/ FA RK 21-5891
Datum uitspraak: 19 maart 2024
Nadere beschikking betreffende wijziging ouderlijk gezag
in de zaak van
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. A.A. Broekman- de Feijter te Terneuzen,
tegen
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende op een onbekend adres.
over de minderjarige:
-[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2012 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het nadere procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de tussenbeschikking van 28 juli 2022 en alle daarin genoemde stukken;
- het F9-formulier van mr. Broekman-de Feijter van 6 februari 2023, met bijlage;
- de brief van de man van 7 februari 2023;
- het F9-formulier van mr. Broekman-de Feijter van 23 augustus 2023, met bijlagen;
- de brief van de man van 28 augustus 2023;
- de oproeping van de griffier van deze rechtbank van de man in de Staatscourant van 20 oktober 2023;
- het e-mailbericht van de man van 6 februari 2024, met bijlage.
1.2
Het verzoek is nader mondeling behandeld op 8 februari 2024. Bij die behandeling zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. De man is verschenen en gehoord door middel van een online verbinding. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenbeschikking van 28 juli 2022 heeft de rechtbank ter vervanging van de toestemming van de man, toestemming verleend aan de vrouw voor de aanvraag en het ophalen van een paspoort voor de [minderjarige] , alsmede om met [minderjarige] naar Turkije af te reizen en aldaar te verblijven gedurende de periode van 7 augustus 2022 tot 15 augustus 2022. Het verzoek van de vrouw ten aanzien van het eenhoofdig gezag is aangehouden. Daarnaast is in de beschikking opgenomen dat de man en de vrouw hebben afgesproken dat er elke week op vrijdagmiddag om 16:00 uur via Skype contact tussen de man en de [minderjarige] zal zijn.
2.2.
Thans ligt nog ter beoordeling voor het verzoek van de vrouw om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, haar te belasten met het eenhoofdig gezag over de [minderjarige] .
2.3.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, indien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt.
2.4.
De rechtbank stelt allereerst op basis van de tussenbeschikking van 28 juli 2022 en de daarin opgenomen stukken vast dat partijen na de echtscheiding in eerste instantie hebben getracht om de situatie zoals deze ten tijde van het huwelijk ten aanzien van het gezag bestond, ongewijzigd voort te zetten. Tijdens de eerste mondelinge behandeling in juli 2022 is gebleken dat de gezamenlijke invulling van het gezag door partijen destijds al lange tijd zeer moeizaam verliep. De man woont in het buitenland en er was sprake van een zeer gebrekkige communicatie tussen partijen. Er vond geen structureel overleg plaats over de verzorging en opvoeding van de [minderjarige] en de man weigerde diverse malen zijn benodigde toestemming of verbond voorwaarden aan zijn toestemming over de omgang tussen hem en [minderjarige] . De rechtbank begrijpt dat de man ten tijde van die mondelinge behandeling heeft aangegeven dat de communicatie met de vrouw inderdaad verbetering behoefde en dat hij zich daar voor wilde gaan inzetten. Uit de nadien ingediende stukken en hetgeen is besproken tijdens de nadere mondelinge behandeling van 8 februari 2024 blijkt dat de onderlinge communicatie van partijen is verbeterd, zij meer met elkaar in overleg treden over de verzorging en opvoeding van de [minderjarige] en beter in staat zijn om afspraken met elkaar te maken. Daarvoor verdienen beide partijen een groot compliment. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de man instemt met de door de vrouw verzochte wijziging in het gezag. Deze wijziging acht de man in het belang van [minderjarige] , omdat het dan makkelijker wordt voor de vrouw om beslissingen over [minderjarige] te nemen. Ondanks de verbeterde communicatie is gebleken dat de fysieke afstand tussen partijen het lastig maakt voor de vrouw om tijdig de toestemming van de man te verkrijgen voor zaken aangaande [minderjarige] . De man heeft er vertrouwen in dat de vrouw deze beslissingen op een goede en verantwoorde wijze zal nemen en hem daar steeds in blijft betrekken, zoals thans ook het geval is. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat beide partijen de situatie ten aanzien van het gezag zoals deze gold tijdens de echtscheiding in 2020 in het belang van [minderjarige] niet langer wensen te handhaven. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden, waardoor de vrouw kan worden ontvangen in haar verzoek.
2.5.
Nu naar het oordeel van de rechtbank sprake is van gewijzigde omstandigheden zal vervolgens dienen te worden beoordeeld of er reden is voor beëindiging van het gezamenlijk gezag. Beoordeeld dient dan te worden of sprake is van één van de in het van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 1:251a, eerste lid, BW vermelde criteria, te weten hetzij dat er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, hetzij dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
2.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun minderjarige kinderen (blijven) uitoefenen. Voor de uitvoering van gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond hun kinderen kunnen voordoen. Naar het oordeel van de rechtbank is de wijziging van het gezag in dit geval noodzakelijk in het belang van de [minderjarige] . Hoewel partijen bij de echtscheiding zijn overeengekomen om samen het gezag te blijven uitoefenen, is in de afgelopen periode gebleken dat dit in de praktijk niet haalbaar blijkt. De man is woonachtig in het buitenland en is daardoor niet altijd even goed te bereiken voor de vrouw. Dit zorgde eerder al voor lastige situaties doordat de man niet tijdig zijn toestemming kon verlenen. De rechtbank stelt vast dat de man onder andere om die reden thans met de vrouw van mening is dat het in het belang van [minderjarige] is om de vrouw voortaan met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] te belasten. Daarbij heeft de man expliciet uitgesproken dat hij er vertrouwen in heeft dat de vrouw de juiste beslissingen over [minderjarige] neemt en hem daar telkens over blijft informeren en in blijft betrekken. De vrouw heeft daarop aangegeven dat zij het belangrijk vindt om de man voortdurend te blijven betrekken bij de te nemen gezagsbeslissingen over [minderjarige] . Zij wil graag dat de man blijft meedenken over wat er in het belang van [minderjarige] is en zal de man steeds op de hoogte houden aangaande de verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
2.7.
Gegeven deze feiten en omstandigheden is de rechtbank met de Raad van oordeel dat het eenhoofdig gezag in het belang van de [minderjarige] noodzakelijk is. Het verzoek van de vrouw om alleen te worden belast met het gezag over de minderjarige zal, mede gezien de instemming van de man, worden toegewezen.
2.8.
De rechtbank overweegt voorts dat partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling tot nadere afspraken zijn gekomen, welke afspraken de rechtbank hieronder zal vastleggen. Partijen hebben allereerst afgesproken dat de eerstvolgende keer dat [minderjarige] een vakantie bij de man in Spanje zal doorbrengen, de man eerst naar Nederland vliegt en [minderjarige] (thuis) ophaalt, om vervolgens samen met [minderjarige] terug naar Spanje te vliegen. De man zal [minderjarige] op die manier goed en volledig voorbereiden op zijn terugreis, waarbij [minderjarige] zonder begeleiding van een volwassene zal terugvliegen naar Nederland, met gebruikmaking van de daarvoor bestaande regeling van vliegtuigmaatschappijen voor de begeleiding van alleenreizende minderjarigen. [minderjarige] zal dan in het vervolg steeds van deze regeling gebruik kunnen maken en zonder begeleiding van en naar de man kunnen reizen. Partijen spreken af dat zij deze reis voor [minderjarige] proberen te regelen voor de komende meivakantie en anders zullen doorschuiven naar de zomervakantie van 2024. De man gaat zich ervoor inspannen om de vakantie te realiseren en zal, wanneer dat niet lukt, [minderjarige] op korte termijn in Nederland bezoeken. Het is immers van groot belang dat er, naast de wekelijkse belcontacten tussen de man en [minderjarige] , ook regelmatig fysiek contact tussen de man en [minderjarige] plaatsvindt, zodat [minderjarige] voelt dat hij belangrijk is voor de man. Partijen zullen de vakantie van [minderjarige] bij de man dan ook pas met [minderjarige] bespreken als duidelijk is dat de vakantie daadwerkelijk doorgang zal vinden, zodat [minderjarige] voor nieuwe teleurstellingen in de omgang met de man wordt behoed. Partijen hebben voorts afgesproken dat [minderjarige] tijdens de zomervakantie van 2024 de eerste drie weken bij de vrouw zal verblijven. De man stemt ermee in dat de vrouw gedurende deze weken met [minderjarige] naar Colombia zal afreizen. De vrouw zorgt er dan voor dat de man weet waar de vrouw en [minderjarige] verblijven, terwijl de man ook voorafgaand aan de eerste vakantie van [minderjarige] bij de man laat weten op welke adres [minderjarige] dan verblijft. Voorts heeft de vrouw aangegeven de wens van de man om de telefoon van [minderjarige] weer te activeren zodat de man [minderjarige] wat makkelijker en vaker kan bereiken te begrijpen, maar zij stelt ook dat het gelet op de ontwikkeling van [minderjarige] hiervoor nu nog te vroeg is voor [minderjarige] . Beide partijen zijn het erover eens dat daar op termijn naartoe zal worden gewerkt.
2.9.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat het gezag over de [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2012 te [geboorteplaats] , voortaan alleen aan de vrouw toekomt;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024 in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.