ECLI:NL:RBZWB:2024:1930

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
C/02/412067/ FA RK 23-3452
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in het kader van een verzoek tot hulpverlening en omgangsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 februari 2024 een tussenbeschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de zorgregeling tussen een vrouw en een man, die in het verleden gehuwd zijn geweest. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.T.E. Kranenburg, heeft verzocht om de bestaande zorgregeling voor hun minderjarige kind, geboren in 2017, te wijzigen. De vrouw heeft aangegeven dat de zorgregeling in de afgelopen jaren problematisch is verlopen, met name door een incident waarbij de man de minderjarige boos bij de vrouw heeft teruggebracht. Dit heeft geleid tot zorgen over de emotionele impact op het kind.

De rechtbank heeft de zaak mondeling behandeld op 16 februari 2024, waarbij zowel de vrouw als de man aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft vastgesteld dat er behoefte is aan een hulpverleningstraject om de interactie tussen de man en de minderjarige te verbeteren. De Raad heeft geadviseerd om voorlopig een omgangsregeling van eens in de twee weken te hanteren, waarbij de aanwezigheid van een steunfiguur, zoals de oma, in de beginfase wordt aanbevolen.

De rechtbank heeft besloten om de verzoeken van de vrouw aan te houden voor de duur van negen maanden, zodat het hulpverleningstraject kan worden gestart. De rechtbank heeft ouders en kind verwezen naar het loket van de samenwerkende gemeenten voor verdere begeleiding. De voorlopige zorgregeling is vastgesteld, waarbij de man en de minderjarige contact kunnen hebben onder bepaalde voorwaarden. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/412067/ FA RK 23-3452
datum uitspraak: 28 februari 2024
tussenbeschikking betreffende wijziging zorgregeling
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.T.E. Kranenburg te Roosendaal,
tegen
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van het navolgende stuk:
- het op 19 juli 2023 ontvangen verzoek tot wijziging van de zorgregeling, met bijlagen;
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 16 februari 2024. Bij die gelegenheid is verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, als ook de man. Tevens was aanwezig een zittingsvertegenwoordigster namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 31 juli 2019 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 14 januari 2020 is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Uit het huwelijk van partijen is het navolgende minderjarige kind geboren:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2017.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.4
De minderjarige verblijft bij de vrouw.
2.5
In het door partijen op 18 juni 2019 gesloten ouderschapsplan, welk ouderschapsplan deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking d.d. 31 juli 2019, zijn partijen een zorgregeling overeengekomen op basis waarvan [minderjarige] eenmaal per twee weken van vrijdag 16.15 uur tot en met zondag 18:00 uur, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen bij de man verblijft. In onderling overleg zijn laatstgenoemde tijden veranderd van vrijdag 19.00 tot en met zondag 19.00 uur.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt:
- de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, d.d. 31 juli 2019 met rekestnummer C/16/484119 / FA RK 19-3988 te wijzigen, voor zover daarin de indertijd tussen partijen overeengekomen en in het ouderschapsplan opgenomen zorgregeling:
- tussen de man en [minderjarige] wordt opgeschort totdat er door de rechtbank in deze een uitspraak is gedaan, danwel het opgestarte hulpverleningstraject mogelijkheden ziet om de contacten tussen vader en dochter op een voor [minderjarige] verantwoorde wijze te kunnen vormgeven;
- dusdanig wordt gewijzigd dat deze beter voldoet aan de wensen en behoeftes van [minderjarige] , zoals nader vorm te geven en te adviseren door betrokken jeugdzorgverlenende instanties;
- alsmede partijen door te verwijzen naar het Uniform Hulpaanbod voor interactieverbetering tussen de man en [minderjarige] en begeleiding ter verbetering van de oudercommunicatie;
- dan wel een dusdanige nadere zorgregeling vast te stellen die de rechtbank mag vermenen te behoren.
3.2
De man voert verweer tegen de verzoeken van de vrouw.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Door en namens de vrouw wordt in het verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende aangevoerd. De door partijen overeengekomen zorgregeling is de afgelopen jaren met horten en stoten verlopen. [minderjarige] geeft vaker aan dat ze niet naar haar vader wil. Volgens haar is hij altijd boos en ze wil niet bij haar vader overnachten. In het weekend van 31 maart tot en met 2 april 2023 heeft er een incident plaatsgevonden waarbij de man [minderjarige] heel boos bij de vrouw heeft teruggebracht. Daarbij heeft de man gezegd dat als [minderjarige] niet normaal kan doen ze niet meer hoeft te komen en is hij boos weggereden. Dit heeft een grote impact op [minderjarige] gehad. De vrouw heeft contact gezocht met het CJG en partijen hebben daar een hulpverleningstraject gevolgd. Het advies van het CJG aan de man is dat [minderjarige] weer vertrouwen in hem moet krijgen en dat zij tot die tijd omgang met haar vader heeft met een steunfiguur erbij in de persoon van opa of oma vaderszijde. De man ziet daar de noodzaak echter niet van in. Tussen begin april 2023 en kortgeleden is er maar één keer contact geweest tussen [minderjarige] en de man. Recentelijk is de man vader geworden en is [minderjarige] met haar oma bij de man op bezoek geweest. Dit verzoek is positief verlopen. Het CJG heeft de vrouw geadviseerd een procedure te starten bij de rechtbank waarin partijen kunnen worden doorverwezen naar het Uniform Hulpaanbod om te werken aan verbetering van de interactie tussen de man en [minderjarige] en tot verbetering van de oudercommunicatie. [minderjarige] is aangemeld bij een kindercoach. De vrouw verzoekt opschorting van de zorgregeling tussen de man en [minderjarige] in afwachting van de resultaten van het hulpverleningstraject.
4.2
De man voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat hij graag wil dat de omgang tussen hem en [minderjarige] weer wordt hervat. [minderjarige] is met de verjaardag van de man geweest en met Kerst en deze omgangsmomenten zijn goed verlopen. Het klopt dat er gesprekken zijn geweest bij het CJG maar de man was het niet eens met het advies dat vanuit het CJG is gegeven. De man wil, als er een omgangsweekend met [minderjarige] plaatsvindt, niet dat het gehele weekend iemand bij de omgang aanwezig is. Dat ziet hij niet zitten. De man wil graag dat er afspraken gemaakt worden over de omgang tussen hem en [minderjarige] . Ook staat hij open voor het aangaan van een hulpverleningstraject via het Uniform Hulpaanbod.
4.3
De Raad merkt tijdens de mondelinge behandeling op dat het belangrijk is dat er contact blijft zijn tussen de man en [minderjarige] . Er is een tijd lang geen contact geweest tussen de man en [minderjarige] dus voor [minderjarige] kan de hele situatie nog spannend zijn. Er moeten afspraken gemaakt worden over het herstel van het contact tussen [minderjarige] en de man. De Raad adviseert om voorlopig eens in de twee weken een dagdeel omgang tussen de man en [minderjarige] te laten plaatsvinden. Wellicht kan oma bij de eerste contactmomenten tussen [minderjarige] en de man aanwezig zijn. Het is wel de bedoeling dat de aanwezigheid van oma na een aantal momenten ophoudt en het contact zonder begeleiding plaatsvindt. Daarnaast adviseert de Raad de ouders het hulpverleningstraject via het Uniform Hulpaanbod aan te gaan. In dit traject kan wellicht ook worden gekeken op welke manier [minderjarige] kan worden ontschuldigd en haar duidelijk kan worden gemaakt dat zij geen aandeel heeft in hetgeen is gebeurd.
4.4
Het lukt ouders samen niet de problemen tussen hen op te lossen. De rechtbank vindt het, net als de raad, daarom nodig dat voor deze ouders en hun minderjarig kind een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun minderjarig kind voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. De verwijzing heeft op 23 februari 2024 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.5
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
4.6
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind; (keuze: lichte interventie);
- het kind en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar.
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage 1).
4.7
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA rapportage uiterlijk op na te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
4.8
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de verzoeken met betrekking tot het (de) kind(eren).
4.9
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de raad. De raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.1
Wanneer de raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.11
Wanneer de raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vraag:
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarige?
4.12
Deze beschikking is een verzoek aan de raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.13
Na een onderzoek of interventie van de raad stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid op de rapportage van de raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.14
De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing (bijlage 2). Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.15
Omdat ouders en hun kind(eren) in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan het (jeugd)hulpverleningstraject beslist de rechtbank nu niet op de verzoeken van de vrouw met betrekking tot de zorgregeling, maar houdt zij de beslissing daarover voor de duur van negen maanden aan. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
Voorlopige zorgregeling
4.16
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat er voorlopig eens in de twee weken een dagdeel omgang tussen de man en [minderjarige] zal zijn, waarbij oma de eerste paar omgangsmomenten aanwezig zal zijn. Partijen zullen de dag en het tijdstip waarop de omgang plaatsvindt zelf met elkaar afspreken. De rechtbank zal deze voorlopige zorgregeling vastleggen.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.17
De rechtbank zal de beslissing met betrekking tot de voorlopige zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarige noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
verwijst ouders en hun minderjarig kind voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. Het loket zal ouders en kind vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarigen verwijzen naar de zorgaanbieder;
5.2
verzoekt het loket om uiterlijk
19 november 2024 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
5.3
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de raad;
5.4
verzoekt de raad binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
5.5
verzoekt de raad, regio Zeeland, locatie Middelburg wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in r.o. 4.11 vermelde vraag en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.5
verzoekt de raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
5.6
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en genoemde [minderjarige] , geboren te [woonplaats] op [geboortedag] 2017, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
voorlopiggerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar éénmaal per twee weken gedurende een dagdeel, nader in onderling overleg door partijen te regelen, een en ander zoals omschreven in rechtsoverweging 4.16;
5.7
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2024 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.