ECLI:NL:RBZWB:2024:1932

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
C/02/413970 / JE RK 23-1655
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken tot verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 23 februari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2007. De verzoeker, de Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, vroeg om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van zes maanden. De kinderrechter heeft de verzoeken afgewezen, omdat de situatie van de minderjarige sinds zijn verblijf bij de vader aanzienlijk is verbeterd. De vader en de minderjarige ontvangen hulpverlening van een zorgorganisatie, en de kinderrechter heeft vastgesteld dat de basisveiligheid van de minderjarige is verbeterd. De kinderrechter concludeert dat er geen noodzaak meer is voor de ondertoezichtstelling en dat de ingezette hulpverlening kan voortgaan binnen een vrijwillig kader. De beslissing is mondeling gegeven en op schrift gesteld op 11 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/413970 / JE RK 23-1655
Datum uitspraak: 23 februari 2024
Nadere beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI),
gevestigd te Amsterdam Zuidoost,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2007 in [plaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats 2] ,
advocaat: mr. M.V. de Nooijer te Middelburg.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
  • de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 26 oktober 2023;
  • de brief van de GI van 9 februari 2024, ingekomen bij de griffie op 12 februari 2024.
1.2.
De verzoeken zijn nader mondeling behandeld op 23 februari 2024, gezamenlijk met het verzoek van de man tot wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] , bij de rechtbank bekend onder zaak- en rekestnummer C/02/413970 / JE RK 23-1655. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigsters van de GI;
- een zittingsvertegenwoordigster van de Raad.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 4 november 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna telkens verlengd, voor het laatst tot 4 maart 2024.
2.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 17 november 2022 is het verzoek om zonder voorafgaand horen van belanghebbenden te beslissen op het (spoed)verzoek van de GI afgewezen.
2.4
Bij beschikking van de kinderrechter van 29 november 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, verleend met ingang van 29 november 2023 en tot 4 november 2023. Deze machtiging is verlengd tot 4 maart 2024.
2.5
Op grond van voornoemde machtiging verblijft [minderjarige] bij de vader.

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verzocht voor de duur van zes maanden. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder met gezag voor de duur van zes maanden. Op dit punt in de procedure moet de kinderrechter nog een beslissing nemen op het restant van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing, te weten voor de duur van twee maanden.
3.2
De GI heeft tevens verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1
De GI voert in de brief van 9 februari 2024 en tijdens de mondelinge behandeling aan dat de basisveiligheid van [minderjarige] sterk is verbeterd sinds hij bij zijn vader woont. [minderjarige] doet het goed bij zijn vader, voelt zich daar goed en komt tot rust. Ook gaat het goed met [minderjarige] op school en bij zijn baan bij de [bouwmarkt] . Er wordt toegewerkt naar een traject van begeleid wonen voor [minderjarige] . [zorgorganisatie] is inmiddels gestart met het verlenen van hulpverlening aan [minderjarige] en de vader. [zorgorganisatie] biedt [minderjarige] hulp bij de beperkingen die hij ervaart als gevolg van zijn autisme. Ook geven ze hem handvatten om weerbaarder te worden richting zijn moeder want daar zijn nog wel zorgen over. De vader werkt actief mee aan de hulpverlening en staat hier ook open voor. De GI schat dan ook in dat de vader open zal blijven staan voor hulpverlening nadat de maatregelen zijn geëindigd. Ondanks de zorgen die er nog liggen ziet de GI geen redenen om de ondertoezichtstelling door te laten lopen. De ingezette hulpverlening van [zorgorganisatie] kan voortgaan binnen het vrijwillig kader. De GI heeft in samenspraak met [zorgorganisatie] een hulpverleningsplan opgesteld dat als borgingsplan kan worden aangemerkt. Er is ook geen dwangkader meer nodig voor het onderzoeken van de mogelijkheden voor begeleid wonen van [minderjarige] . De GI handhaaft dan ook niet langer het restant van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. Ook handhaaft de GI het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing niet langer omdat er zal worden beslist op het verzoek van de vader tot wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] .
4.2
Door en namens de vader wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het goed gaat met [minderjarige] sinds hij bij hem woont. Hij zit goed in zijn vel en heeft het naar zijn zin bij de [bouwmarkt] . Ook is er regelmatig contact tussen [minderjarige] en zijn moeder. De vader heeft inmiddels ook een verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] ingediend dus er is wat de vader betreft geen reden om de maatregelen te verlengen.
4.3
De Raad voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat het voor het afsluiten van de ondertoezichtstelling van belang is dat er een borgingsplan wordt opgesteld waarin wordt opgenomen hoe er gewerkt wordt aan de plaatsing van [minderjarige] in een instantie voor begeleid wonen. Het is belangrijk dat de moeder ook in dat proces wordt betrokken omdat zij ook met het gezag over [minderjarige] is belast. Als met het borgingsplan de ondertoezichtstelling volledig ondervangen kan worden dan kan de Raad ermee instemmen dat het restant van de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing wordt afgewezen.

5.De beoordeling

5.1
Uit de stukken en uit hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het goed gaat met [minderjarige] nu hij bij zijn vader woont. De vader en [minderjarige] ontvangen hulpverlening vanuit [zorgorganisatie] en dit verloopt positief. Gebleken is dat de GI er vertrouwen in heeft dat het de vader en [minderjarige] ook zonder het dwangkader van de ondertoezichtstelling gaat lukken om de positieve stappen vooruit te blijven zetten. De GI heeft met behulp van [zorgorganisatie] een hulpverleningsplan opgesteld zodat de ondertoezichtstelling op een goede manier kan worden afgesloten. Gelet op de positieve stappen die door de vader en [minderjarige] zijn gezet heeft de GI aangegeven het restant van de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing dan ook niet langer te handhaven. Het voorgaande leidt ertoe dat de kinderrechter deze verzoeken dan ook zal afwijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst de verzoeken van de GI af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2024 door mr. De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier, en op schrift gesteld op 11 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.